56
anderzijds den Prins en de minderheid, later gesteund door Friesland,
Gioningen, Gelderland en Zeeland. De strijd zou eindigen met den val
van s lands advocaat, doch zonder dat de Prins gebruik maakte van
de gelegenheid om zich meester te maken van het oppergezag.
Op den dag van uitgang der scherpe resolutie vertrokken twee gede
puteerden van Holland naar den Briel om te zorgen dat het garnizoen
den magistraat zou bijstaan tegen andersdenkenden (Gomaristencontra
remonstranten) die de kerk wilden bezetten. Vernomen hebbende dat
de drie kapiteins van het garnizoen te Brielle den nieuwen eed hadden
afgelegd, verscheen Prins Maurits op 9 Augustus met den Raad van
State in de vergadering der Staten Generaalontwikkelde de tegen den
nieuwen eed verbonden bezwaren, waardoor de militairen tegen elkander
werden opgezet, en beklaagde zich over het gebeurde te Brielle, waar
men op het gerucht zijner komst de stad in staat van verdediging had
gebiacht. De Prins noodigde de Staten-Generaal uit om de Staten van
Holland te vermanen, zich te houden aan het oude eedsformulier, waarbij
trouw werd gezworen aan de Staten-Generaal, aan hem als kapitein-
generaal en aan de steden waar men in garnizoen lag (1). Doch het
protest haalde niets uit.
Tot de minderheid behoorden de steden AmsterdamEnkhuizenEdam
en Purmerend, later ook Schiedam. Zij waren tegen het aannemen van
waardgelders ten koste van het land, gelet op de groote moeite om
het gewone krijgsvolk te betalenterwijl de maatregel alleen kon strek
ken tot onderdrukking der minderheid (2). De Prins en de contra
remonstranten kwamen niet op tegen Rotterdam, waar men 200 waard
gelders ter handhaving van het stedelijk gezag had aangenomen, wel
tegen de oprichting van 6 compagnieën door de Staten van Utrecht (8).
De Prins en de Raad van State betoogden, dat geen provincie zonder
voorkennis van de generaliteit krijgsvolk had aan te nemenhetgeen
moest leiden tot verzwaring van 's lands uitgaven en tegen de grondwet
der Unie streed. Toen Utrecht in gebreke bleef om zich te verant
woorden vaardigden de Staten-Generaal vier gecommitteerden af om
de stad tot andere gedachten te brengen. Tevens gelastten zij aan
den kolonel John Ogle, commandeur der stad, om te samen met de
Staten en den magistraat van Utrecht te orde te handhaven zonder
nieuwigheden toe te laten (4).
(1) Toen Daem Pietersz. Verhorst, oud 74 jaar, verzocht om zpne compagnie te mogen
„oversetten", d. i. feitelijk verkoopen aan Anthonis van Langen stond men dit toemits
de commissie zoodanig gesteld zou wordendat hp en alle volgende kapiteins ook gebracht
werden in den bijzonderen eed van Holland (Res. H. 16 Mei 1618).
(2) Res. H. 9 September 1617.
(3) Zie hierover Res. R. v. St. 15 en 18 September, 3, 4, 18 en 30 October 1617.
(4) Res. S. G. 18 en 19 September, 3 October 1617. Een voorstel van Utrecht om de com
pagnie van den overleden kapitein Bernard de Horst te geven aan Thomas Ogle, zoon
van den kolonel, vond goedkeuring (Res. S. G. 21, 26 en 30 October, 23 November 1617). Zie
aangaande de houding van John Ogle te Utrecht „Life and Times of general sir Edward
Cecil" I, 249 e. v.