66
stad Hamburg en hertog Christiaan van BrunswijkLuneburg over
tolheffing op de Elbe. De hertog en zijn broeder Frederik Ulrich
waren zonen uit het huwelijk van Hendrik Julius en Elisabeth,
zuster van koning Christiaan IV van Denemarkenhertog Christiaan
sinds 1616 luthersch bisschop van Halberstadt, eerst mededinger ver
volgens bondgenoot van graaf Ernst van Mansfeld (1). Beide partijen
riepen de hulp in der Sta ten-Generaal. Hamburg beschikte over een
paar duizend man voetvolk, doch slechts eene compagnie ruiters, en
verlangde nu twee compagnieën ruiters van de Staten-Generaal over te
nemendeze weigerden echter en stonden slechts eene werving toe
van 60 ruiters en 40 man infanterie, benevens uitvoer van krijgsvoor
raad (2). Een gerucht, alsof de kapitein Guillaume de Virt, bevel
hebber der Staatsche garnizoenen in het graafschap Ravensberg, zonder
toestemming met 40 soldaten deel zou genomen hebben aan geweld
daden van hertog Christiaan wist genoemde kapitein te ontzenuwen (3).
Hoewel op 11 Augustus door tusschenkomst- van de Republiek een ver
drag tot stand kwam, bleef de verhouding gespannen, te meer toen
koning Christiaan van Denemarken door het stichten van Glückstadt
aan den mond der Elbe zijn invloed in Duitschland ten koste der Hanse
zocht uit te breiden, terwijl hertog Frederik Ulrich weder met de
stad Brunswijk over hoop lag. De Republiek kon niet tusschen beide
komen, aangezien zij hare strijdkrachten voor andere doeleinden moest
bijeenhouden. De omstandigheden waren er niet naar om als vroeger
op te treden (4); bovendien voedden de klachten over de Staatsche gar
nizoenen in Noord-Duitschland den schijn alsof de krijgstucht niet vol
doende werd gehandhaafd. De ruiters wisten meermalen vergunning te
krijgen om zich van hunne standplaatsen te verwijderen en zwierven
dan, op buit belust, van de eene plaats naar de andere; 't kon niet
tot verontschuldiging strekken, dat ter overzijde gelijke verkeerdheden
voorvielen (5)zelfs officieren moesten zich in den Haag verantwoor
den wegens „foulen begaen te hebben" (6). De slappe krijgstucht viel
voor een groot deel toe te schrijven aan de afwezigheid van tal van
officieren, aan wie vergunning was verleend om tijdelijk in vreemden
dienst te tredenof die met tal van soldaten langdurig verlof bekwamen
(1) Hertog Christiaan, geboren den lOden Septomber 1599, overloed den 6den Juni 1G26.
(2) Res. S. G. 19—27 Maart, 20 Mei, 16 Juni 1620. Een paar honderd man waren
voor Hamburg aangeworven door den Staatschon ingenieur Johan van Valckenburg (ibid
10 11 en 16 Maart). De koopman Louis de Geer kreeg vergunning tot uitvoer van wa
penen naar Frankrijk en Duitschland om de wapenmakers te laten verdienen en dezen zoo
doende in het land te houden (ibid 29 Maart).
(3) Res. S. G. 7—9 April 1620.
(4) Res. S. G. 25 Juli29 Augustus1 September 1620. Behalve oorlogsgevaardreigden
binnenlandsche onlusten b(j de vervolging, waaraan men de remonstranten blootstelde.
(5) Res. S. G. 16—31 Januari3 en 7 Februari 1620enz.
(6) Res. S. G. 25 Juni 1620.