75
in dienst, ofschoon zij sedert lang alle geschiktheid daarvoor misten.
Alleen de provincie Holland trof maatregelen om „onbequame ruyteren
„soo door hoogen ouderdom, meenichfuldige quetssuren ende andere
„swarigheden", uit den dienst te verwijderen en in hun levensonder
houd te voorzien. De Raad van State ontving machtiging om de „on
bequame ende impotente" ruiters te vervangen door „rechte bequame";
dezen werden voorloopig bij de compagnieën gevoerd (zonder paarden)
tegen 13 per 42 dagen, in verhouding van 3 ruiters, tegen een kuras
sier 2 tegen een karabinier (1).
De tijdelijk afwezige officieren moesten zich tegen 1 April bij hunne
korpsen bevinden (2); hoe begrijpelijk deze bepaling bij hervatting van
den oorlog ook mocht schijnen, ging men daarbij zeer partijdig te werk.
De heer van Chatillon en Couktomek die sinds vele jaren bij hunne regi
menten afwezig waren, liet men ongemoeid; anderen werden minder
ontzien en wegens langdurige afwezigheid van hunne posten ontzet, o. a.
graaf Filips Ernst van Hohenlohe, wiens compagnie te paard kwam
aan hertog Johan Ernst den Jongere van Saksen-Weimar, zijn compagnie
te voet aan Willem Pijnssen van der Aa (3). De kapitein Hans Chris-
toffel van Lauterbach zag om gelijke redenen zijne compagnie toe
wijzen aan Reinier van Golstein (4).
Bij de versterking van het leger vestigde men tevens de aandacht op
de fortificatiënop de beveiliging van de grenzen en de riviermonden en op
de blokkade der Vlaamsche havens (5). De breede rij grensvestingen en ver
sterkingen begon te Delfzijl aan de Dollart, liep langs het geheele grond
gebied en eindigde te Sluis in Vlaanderen. Bovendien behoorden Leeroord
in Oost-Friesland, Gulik en Papenmuts, op de commandeurswaard bene
den Bonntot de voornaamste vestingen en forten buiten de grenzen. De
bezetting van Leeroord diende om den graaf van Oost-Friesland te beletten
de Spanjaarden in te halen (6)Gulik en Papenmuts strekten ten dienste
van den keurvorst van Brandenburg, tevens om Luxemburg onder con
tributie te houden (7). Aangezien de vijand door het bezit van Lingen
Oldenzaal en Groenlo voortdurend Overijssel en Gelderland kon bedreigen
bleek de noodzakelijkheid om Kuinre, Blokzijl en Zwartsluis in ver
dedigbaren staat te brengen, ten einde meester te blijven van de Zui
derzee en Amsterdam tegen aanvallen te vrijwaren. De regeering van
(1) Res. S. G. 31 Maart, 12 en 24 Juli, 3 en 13 Augustus, Res. R. v. St. 6 Juli, 9 en
14 Augustus, Res. H. 9 Maart—8 April 1621. De lyst der „ombequame ruyteren" vindt men
in S. G. Lias loopende 16212de gedeelte.
(2) Res. S. G. 20 en 21 Januari5 Maart 1621.
(3) Res. H. 25 Mei—26 Juni 1621.
(4) Res. R. v. St. 20 November 1621.
(5) De bezetting der Zeeuwsche, en der Hollandsche stroomen, van de Wadden en de Eems
zou op gelijke wijze als in 1607 geschieden (Res. S. G. 20—25 Februari 1621).
(6) Zie Aanteekening N°. 43.
(7) Res. S. G. 2 en 3 Juli 1621.