86 „werden genegligeert". Het regiment infanterie van graaf Hendrik van den Berg had meer dan 350.000 te vorderen, bovendien het ge- heele jaar 1635, d. i. 6 maanden langer dan andere ongerepartieerde korpsengeen soldij ontvangen (1). Het regiment infanterie en de com pagnie ruiters van Charnacé moesten sinds den dag der onderteekening van het traktaat met Frankrijk (8 Februari 1635) door de 'Republiek betaald worden; doch men kon daaraan onmogelijk voldoen. Be Staten- Generaal vroegen aan de provinciën om twee maanden soldijd. i. 60.284, op te brengen uit de geconsenteerde gelden tot onderhoud van de onge repartieerde compagnieën, die toch al zoo veel te vorderen hadden: 1 Juli zouden zij ten laste komen der provinciënwaarop zij gerepartieerd waren; bijna een jaar later had nog geen der gewesten willen betalen. De officieren van het regiment vroegen in October wegens wanbetaling ont slag uit den dienst en scheepsgelegenheid om naar hun vaderland terug te keeren (2). Ook bij het Fransche leger was het allertreurigst gesteld wijl Frankrijk geen geld zond, zijn troepen door pest en andere ziekten geteisterd werden. De gevolgen, als het plegen van „groote disordre ende „foules" in de plaatsen waar zij ingekwartierd waren, konden niet uit blijven; Fransche ruiters stroopten tot Muiderberg; men trof Fransche jongens, zelfs edellieden aan „gaende bedelen met groote menichte doort lant." Beide maarschalken lieten hunne troepen in den steekin Augustus vertrok Ch&tillon met den grootmeester der artillerie, in de verwach ting dat vele edellieden zouden volgen (3). Gedurende hun verblijf te Arnhem namen de Staten-Generaal kennis omtrent de vredesonderhandelingen hunner gedeputeerden te Cranen- burg met de Spanjaarden, hetgeen aldaar meer onopgemerkt dan te 's-Gravenhage kon geschieden. Na hunne terugkomst te 's-Gravenhage verscheen de voormalige ritmeester Anthonie Horst van Wittenhohst met den voorslag om de onderhandelingen in December te Turnhout te heropenendeze leidden echter tot niets. Men begreep ze niet ge heim te kunnen houden voor den maarschalk Brézé, die benoemd was tot extra-ordinaris den „conseiller d'Estat et mareschal de camp" Charnacé tot gewoon ambassadeur. Een schitterende redevoering van Brézé in de Staten-vergaderingwaarin hij met herinnering aan het gesloten verbond waarschuwde om geen gehoor te verleenen aan den gemeenschappelijken vijand, maakte zulk een levendigen indruk, dat de (1) Res. R. v. St. 13, 19 en 28 November, 7 December; Res. S. G. 19 en 26 November, 6 en 8 December, Lias loopende 1635 dd. 2 en 5 December. (2) Res. S. G. 22 Maart, 25 April, 15 en 17 Mei, 20 October, 10 December; Res. R v. St. 17 en 28 Mei 1635, 15 Januari, 16 Februari, 14 Maart, 7 April 1636. (3) Res. S. G. 19—22, 28 en 31 Augustus, 7, 11, 13 en 17 December 1635. De grootmeester der artillerie Charles de la Porte, heer van La Meillerayeweldra maarschalk van Frankrijk, nam 12 stukken geschut en 500 paarden mede op reis. Aanhoudend werden aan zienlijke partijen wapenen van allerhanden soort door Frankrijk uit de Republiek betrokken (Res. S. G. 11 en 22 Juli, 1 Augustus, 27 October, 23 November, 17 December. 1635, enz.).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 106