89
„meer aen de solliciteurs te laten, ende dan wederomme andere finantie
„te soecken om 't selve bij quade monsteringe te vinden". De regeering
gaf ten dézen een slecht voorbeeld: de vanen van Rouillac en Thomas
Lucas waren in 1632 wel gecasseerd, doch bleven op de begrooting om
uit de post de soldij-verhooging der harquebusiers en de traktementen
der hooge officieren van het regiment vuurroers te betalen.
De Staten van Holland achtten met recht een leger volgens de drie
staten van oorlog ter werkelijke sterkte van 60000 behoorlijk betaalde
soldaten verre te verkiezen boven het door aanhouden van ongerepar-
tieerde compagnieën opgevoerde aantal van 80000 hoofden: slecht betaald
en meerendeels alleen op papier aanwezig. Werden dezen afgedanktdan
kon tevens op logies- en servies-geldenwagens en trekpaardenmunitie
enz. bezuinigd worden; de provincie wilde dan ook alleen te maken
hebben met de 397 compagnieën infanterie en 50 compagnieën cavalerie
der drie staten van oorlog, de 500 man extra te Emden en het korps
Charnacé. Prins Fredebik Hendrik betoogde dat zwakke ongërepar-
tieerde compagnieën spoediger en met minder kosten op de voorgeschreven
sterkte konden gebracht worden, dan vreemde korpsen tijdelijk in dienst
te nemen, waaraan bovendien blijkens opgedane ondervinding talrijke
nadeelen verbonden waren. Hij verklaarde niets van afdanking te willen
weten en dreigde in dat geval openlijk te zullen protesteeren om on
schuldig te blijven aan alle onheilen, wanneer volgens zijn overtuiging
de vijand den volgenden zomer zou pogen door te dringen tot „het
„inghewant ende mergh van desen Staet". Holland gaf in zooverre toe
dat zij ook de 50 compagnieën van anno 1628 consenteerde; overigens
bleef het vraagstuk van afdanking het geheele jaar aan de orde (1).
Intusschen bezetten keizerlijke benden onder den markies de Grana
de hertogdommen Gulik en Berg en vertoonden zich liga troepen onder
Jan van Weert nabij Maastricht. Wel verklaarde men zich weder
zijds „als vrindt ende neutraal", doch de nabuurschap dier troepen en
de handelingen der Spanjaarden noopten tot groote voorzichtigheid (2).
Het kostte heel wat moeite om de Staten van Holland aan de beraad
slagingen over de „saecken van den oorloch" en „den employ vant velt-
„leger" te doen deelnemen; toch hoog noodzakelijk, omdat het bijeen
brengen van een veldleger vooral afhing van hunne welwillendheid ter
verschaffing der geldmiddelen. Het werd Augustus alvorens men tot
het verzamelen van eenige troepen en hulpdiensten kon overgaan, in
niets gelijkende op een ontzag afdwingend veldleger. Zelfs Charnacé,
Fransch gezant tot veler misnoegen tevens Staatsch kolonel kon
(1) Res. H. 20-22 December 1635; 20, 27-29 Februari, 7-18 Maart en 16 April 1636.
(2) Res. S. G. 17, 18, 28 Januari, 21 en 26 Februari, 1 Maart 1636. De Limburger Jan
van Weert verwierf een roemrijken naam als veldheer. Van wege de neutraliteit zagen de
Sta ten-Generaal geen bezwaar om hem den aankoop te Maastricht van schoenenlaarzen
zadels en ander ledertuig tod te staan (Res. S. G. 27 December).