90 geen antwoord krijgen op de vraag of de Republiek in den zomer van 1636 al dan niet een leger te velde zou brengen (1). Hoe 't zij, noch bij Frankrijk, noch bij de Republiek lag 't in de bedoeling om even als het vorige jaar de legers samen te voegen; men was tot de overtuiging gekomen, dat groote legers niet zoo gemak kelijk waren te leiden als kleine; daarom zou elk afzonderlijk optreden: het Fransche leger tegen Duinkerken, het Staatsche demonstreerend tegen Waalsch-Brabant om een aanzienlijke Spaansche macht vast te houden (2). Onder de troepen van graaf Willem van Nassau, wiens hoofdkwartier tusschen Eist en Nijmegen op het kasteel Brienen verbleef, heerschte „door faute van betalinge de grootste miserie ende ellende"; alleen van Holland verkeerden 71 compagnieën in „groote extremiteit" niettegen staande dit alles moest, na de vermeestering van Griethuysen (16 Maart) en Cleve, den 29sten April Gomare de Fourdin Schenkenschans over leveren (3). De luitenant-kolonel Eustatius Puchler kreeg aldaar het bevel; wegens geldgebrek konden geen hutten worden gebouwd, zoodat de nieuwe bezetting, ofschoon weldra door de pestbezochtonder den blooten hemel moest verblijven; de herstelling der fortificatie-werken en de slechting van de ten dienste van het beleg gebouwde forten lieten op zich wachten (4). De toekenning der gebruikelijke vereeringen aan vorstelijke personen, welke gewoonlijk andere betalingen voorafging, draalde eveneens langer dan gewoonlijk. Ze bedroegen voor prins Frederik Hendrik over elk der jaren 1633 en 1634 40.000, over 1635 42.000., vastgesteld resp. in. 1634, 1635 en en 1637 (5). In verband met het tot dusverre gevolgde gebruik om den stadhouder-veldmaarschalk graaf Ernst Gasimir met een derde gedeelte van |het bedrag voor den prins van Oranje te ver eeren, viel in Januari 1637 het besluit om aan den stadhouder Hendrik Casimir en den veldmaarschalk graaf Willem van Nassau toe te ken nen elk 13.333—611 over 1633 en een gelijk bedrag over 1634; (1) Res. S. G. 12, 15 en 21 Januari, 29 Februari, 12 Maari, 19 en 21 April, 4 en 9 Mei, 10, 17, 25 en 30 Juli; Res. H. 6 Juni 1636. (2) Seer. Res. S. G. 12 Juli 1636. (3) Res. S. G. 26 Maart5 April1 en 2 MeiRes. R. v. St. 7 AprilRes. H. 24 April. G. P. B. II 1627 dd. 29 April. Voor bewezen diensten ontvingen graaf Johan Maurits van Nassau een vereering van 1000, Adriaan Duyck als waarnemend sergeant-majoor van het leger 300, kolonel Filips van Varick 800 (Res. S. G. 26 Juli, 2 December 1636, 22 April 1637). (4) Res. R. v. St. 8 Mei en 2 Juni; Res. S. G. 8 Juli, 14 en 23 Augustus 1636. Onbegrij pelijk genoeg meldden zich voortdurend vreemde krijgslieden aan om bij het Staatsche leger in dienst te treden (Res. S. G. 7 en 8 Januari, 26 Maart, 6 April; R. v. St. 9 April, Res. H. 5 April). (5) Res. S. G. 17 Juni 1634, 20 Juni 1636, 27 Mei 1637.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 110