91 dat over 1635 werd in Mei voor beiden te zamen bepaald op 14.000; graaf Willem ontving in April bovendien 7.000 voor zijne in 1632, 1633 en 1634 bewezen diensten (1). G. VEROVERING VAN BREDA. Velen in de Republiek zagen geen heil in het verbond met Frankrijk, anderen juichten het toe, te meer wijl de goede verstandhouding met Groot-Brittannië sinds lang te wenschen overliet. Dit eilandenrijkhet welk den opkomenden staat krachtig tegen Spanje ondersteund had, duldde geen macht naast zich, die ook maar eenigszins kans scheen te verkrijgen op de mede-heerschappij ter zee. Met leede oogen aan schouwde Albion de vorderingen van den Noord-Nederlandschen over- zeeschen handel tot in de verste gewesten van oost en west (2). Waren de staats-bemoeiingen betreffende de zee-zaken uiterst gering, nog meer gold dit ten opzichte van de legerbelangenzoodat het bijna onmogelijk scheen omter voldoening aan Frankrijk's verlangenin de laatste helft van 1636 een leger te velde te brengen, waarvan de troepen onder den veldmaarschalk graaf Willem van Nassau de kern moesten uitmaken. Zoowel de Britsche eischen omtrent beperking van het vrije zee-gebied voor de Nederlandsche visschers als de na latigheid der provinciën in het afdragen der legerlastenvertraagden het vertrek van prins Frederik Hendrik naar zijne troepen (3). De cavalerie was reeds den oden Augustus te Grave verzameldde infanterie bij de schans te Voorne, waar vrijleger was afgekondigd (4). Het voet volk en de treinen werden bij Lith ingescheept; het uitbreken van de pest, hoewel niet van kwaadaardigen aard, mede de verzameling van vijandelijke troepen bij Moll en Baelen, noopten den Prins om verder benedenwaarts op de Maas weder te ontschepen (5). De Prins vestigde op 7 September het hoofdkwartier te Sprangde infanterie werd ondergebracht in huttenhetgeen wegens de pest viel te verkiezen boven inkwartiering bij de ingezetenen; de cavalerie bezette de dorpen Waal wijk, Baardwijk en Elshout, met voorposten te Loon op Zand (6). t Viel moeilijk te ontkennen, dat het leger een hoogst onaangena- men tijd beleefde; „geenen stuyver aan geit" kwam binnen; de on- gerepartieerde korpsen hadden „egeen middel om off te leven". De Sta- ten-Generaal hadden een hunner afgevaardigd om met den Prins over (1) Res. S. 6. 31 Januari, 11 April, 27 en 28 Mei 1637. (2) Zie Aanteekening N°. 42. (3) Res. S. G. 15 en 16 Augustus 1636. (4) Ros. R. v. St. 10 Augustus 1636. Voorne was destijds een eiland, ingesloten door do Maas, de Waal en twee kanalen, het Heorewaardsche- en het Voornsche gat. (5) Over maatregelen ter bestrijding van de pest, zie Bijlage V. (6) Res. S. G. 20 23 29 en 31 Augustus, 10 September; Lias loopende 1636 dd. 30 Augustus8 September.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 111