102 door den maarschalk van Chütillon belegerd werd, te beletten (1). De aanslag moest zoo lang mogelijk voor den vijandmaar ook voor Hol land geheim blijven, om verzet door de Amsterdamsche kooplieden te vermijden, die een levendigen handel met Antwerpen onder hielden. Gemis aan gezag tot uitvoering der gegeven bevelen bemoeilijkte de voorbereidende maatregelen om het leger te velde te brengen; als ge woonlijk bevonden vele officieren zich niet bij hunne compagnieënwaar van vele slechts zwak en riiet behoorlijk bewapend waren (2). Zoolang de Fransche subsidie op zich liet wachten, bleven de ongerepartieerde compagnieën onbetaald en onverzorgd. Holland, de eenige in staat om te helpen, verklaarde „sich met de voorsz. troupes noch oock met de „voorsz. penningen niet te willen bemoeijen, veel min deselve aen te „trecken". Even weinig trok de provincie zich aan van de op haar ge- repartieerde korpsenalle ritmeesters en 18 compagnieën Schotten hadden sinds vele maanden geen geld ontvangen, het regiment Charnacé niet sedert de verovering van Breda. Een Friesche compagnie, door graaf Hendrik Casimir naar Leeuwarden overgeplaatst, kon Bolsward niet verlaten omdat de burgers meer dan 10.000 hadden voorge schoten; een andere Friesche compagnie, te 's-Hertogenbosch in garni zoen, eischte in volle wapenrusting „met groote ongestuymicheyt voor „des commandeurshuis" de haar toekomende soldijeen compagnie onge wapende Franschen volgde dit voorbeeld (8). De provinciën verwaardigden zich niet eens te antwoorden op het voorstel der Staten-Generaal om slechts 4000 waardgelders voor 2 of 3 maanden te lichten in plaats van de bij petitie aangevraagde üOOO; toen tegen half Mei de 4000 man werden opgeroepen verklaarden zij zich in hunne rechten aangetast. Hun onzekere opkomst en het uitblijven der gelden voor de legerlasten verijdelden het voornemen van den Prins tot een aanslag op Hulst, zoodat hij de verzuchting slaakte: „goede (1) Johan Copes en Johan Euskercken waren beurtelings aan het Fransche leger toege voegd om de Staten-Generaal van de krygsgebeurtenisson op do hoogte te houden; zii genoten een daggeld van 9. (Res. S. G. 23 Mei, 4 en 6 Juni 1689, 7 Mei, 19 Juni, 31 Augustus 1640). (2) Res. R. v. St. 18 en 20 Februari 1638. Aangezien bij zekere compagnie de musketten niet van gelijk kaliber, de ijzers der pieken niet volgens model bevonden waren, werd aan de monster-commissarissen gelast om hunne aandacht aan de bewapening van alle compag nieën te wijden (Res. It. v. St. 16 Juli). Dezelfde compagnie tolde het volgende jaar geen 30 man, waaronder niet meer dan 16 „schildergasten"terwijl du officieren afwezig waren (Res. E. v. St. 6, 8 en 9 Juni 1639). (3) Res. S. G. 31 Maart, 19 en 20 Mei, 7 Juni, Ros. R. v, St, 19 Juli, Res. H. 9, 11 Maart en 17 April 1638,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 122