123
maar moest wegens ziekte een tijdlang te Nijmegen blijven. Na afkon
diging van vrijleger bij Voorne bevonden zich op 25 Mei: het gros der
infanterie ingescheept te Voorne, de cavalerie met eenig voetvolk te
Megen en Diedende treinen te 's-Hertogenboschwaar ten gevolge van
overstrooming gebrek aan voeder voor de paarden bestond. De infanterie
telde ongeveer 15000 hoofden, de cavalerie 4500 paarden „seer fris ende
„gesont, doch sommige regimenten, die niet wel betaelt en werden, al
„vrij wat swack". Naar gewoonte waren de voor de legerlasten bestemde
gelden niet verstrekt; een langer verblijf vermeerderde de schuldenlast
op onverantwoordelijke wijze, zoodat 't scheen alsof de machthebbenden
vergeten waren, dat „het Leger sich niet en can roeren sonder de voorsz.
„Legerpenningen" (1). Pas in het begin van Juni kon het leger uit
Lith den marsch aanvaarden en bereikte in vijf dagen langs den linker
Maas-oever over Megen, Ravestein en Grave het dorp Oeffeit, alwaar de
Prins het hoofdkwartier vestigde tot beleg van Gennep, beter gezegd
van het versterkte kasteel, waaruit de vijand voortdurend strooptochten
in het Rijk van Nijmegen en het Cleefsche gebied bewesten den Rijn
verrichtte. De drie uren 12 K.M.) lange circumvallatie-linie was op
15 Juni gesloten, negen dagen later verzwaard en van batterijen voorzien
een te meer te waardeeren arbeid, omdat geen betaling daarvoor ge
schiedde. Toen Paul Bernard de Fontaine over Maeseijck, Venraai en
Sambeek op 22 Juni tot op een half uur afstands genaderd was, met
een gros van 12000 man infanterie en 4000 paarden onder Fbancisco
de Mello te Blerickmoest bovendien de militie 's nachts onder de
wapenen blijven (2). Ontzet bleek onmogelijk; „verscheijden condschap-
pers" maakten dan ook weldra melding van den aftocht der hoofdmacht
onder achterlating van afdeelingen onder Fontaine en den markies van
Lede. De gouverneur Thomas Preston capituleerde den 27sten Juli,
waarna den volgenden dag „destercke fortresse van Gennip van s'vijandts
„guarnisoen" ongeveer 1400 man „wert ontledicht". Assuerus van
den Boetzelaer, heer van Leeuwen, trad op als Staatsch gouverneur (3).
Het leger kon voorloopig niet opbreken van wege het „gantsch ontbloot
„sijn van penningen". Toen op 5 September het leger, op aandrang van
den Franschen gezant, een andere bestemming kreeg, liet de Prins
40 compagnieën onder graaf Hendrik van Nassau te Gennep, kolonel
(1) Res. S. G. 4, 13, 23, 27 en 30 Mei, Lias loopende 1641 dd. 25 en 28 Mei. Aan den
Raad van State was de samenstelling opgedragen van een reglement betreflende de predi
kanten te velde, die tot dusverre ongelijk en ongeregeld waren gesalarieerd (Res. S. G. 22
Maart).
(2) S. G. Lias loopende 1641 dd. 6, 9, 12, 15, 19, 22 en 24, Res. S. G. 8, 9 en 15 Juni. De
paardenpostenrij liep van 's-Gravenhage over Utrecht, Reenen en Nijmegen (Res. S. G.
13 Juni).
(3) S. G. Lias loopende 1641 dd. 3, 8, 10, 20, 29, Ros. S. G. 30 Juli; G. P. B. II 638
dd. 27 Juli (capitulatie van Gennep; op 21 Juli sneuvelde aan Staatsolie zyde de kolonel
Johan Huygens.