l2é even zooveel voor den veldmaarschalk of hunne erfgenamen, werden in 1642 toegekend (1). Gedurende het jaar 1641 waren twee huwelijken in de prinselijke familie tot stand gekomen. Op 12 Mei huwde te Londen de 15jarige erfprins Willem met de op 4 Mei 1631 geboren prinses Henriette Maria Stuart, oudste dochter van koning Kaeel I en Henriette Maria van Bourbon; de jonggehuwden bleven nog eenige jaren gescheiden. Het huwelijk bracht geen verandering in de staatkundige verhouding met Groot-Brittannië, welk rijk de toenemende kracht der Republiek aan deze zijde der evennachtslijn machtiger dan Spanje, aan gene zijde dan het Yereenigde Koninkrijk met leede oogen aanzag. Het immer toe nemende verzet van het Parlement tegen den koning noopte hem toe stemming tot het huwelijk te verleenenhopende met behulp der Republiek en van Frankrijk den tegen hem opkomenden storm te bezweren (2). Prins Willem ontving op 12 November toegang tot de vergaderzalen der Staten-Generaal om met het staatkundig raderwerk vertrouwd te geraken. Het andere huwelijk, feitelijk slechts een contract, op 27 December te 's-Gravenhage geslotenbetreffende de bijna vijfjarige prinses Henriette Catharina en den tienjarigen Enno Bodewijk, zoon van graaf Ulrich van Oost-Friesland, was gansch niet naar den zin der stenden van het graafschap, die bij oneenigheden met den graaf vreesden de hulp der Staten-Generaal te zullen ontberen. Hoewel de jeugdige graaf eenigen tijd aan het hof van zijn schoonvader bleef, werden in de rijpere jaren (1656) de huwelijksbanden verbroken (3). Op het bewilligde millioen voor de legerlasten van 1641 kwamen ter voldoening van reeds verrichte of afgeleverde diensten en bestellingen 901.253—6—10 te kort, waarvoor de bondgenooten verantwoordelijk bleven; bij vermelding der petitie voor 1648 zal 't blijken, hoe zij aan hunne plichten voldeden (4). (1) Res. S. G. 6 en 10 Januari (voor 1040)24 en 27 December 1042 (voor 1041). (2) Res. S. G. 21 Maart, 16 April, 13 Mei 1641. Tijdens de bruiloftsdagen kregen graaf Hendhik van Nassau en de prins van Talmont ongenoegen met elkander, hetwelk zoo hoog liep, dat beide heeren bij terugkomst in de Republiek in arrest werden gesteld en onder bewaking van officieren resp. naar Grave en Nijmegen gezonden in afwachting eener uitspraak (beslissing) van den prins van Oranje, die zich bij het leger te velde bevond (Res. R. v. St. 25, 27, 30 Mei en 8 Juni). (3) Holland, op de hand der stenden, wilde geen vrijstelling van in- en uitgaande rechten voor graaf Enno verleenen „als genietende de Tafel van Syn Hoogheydt" (Res. H. 18 Juli 1042). (4) Res. S. G. 14' Januari 1642. De provinciën werden slechts voor 900.000 aange slagen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 146