isi de eerste plaats de voorstellen dier provincie betreffende de reductie dei- militie onder de oogen te zien (1) Alle provinciën waren tot reductie geneigd, doch verschilden omtrent de uitvoering. De Eaad van State oordeelde, dat aan elke regeling de afbetaling van alle achterstallige soldijen moest voorafgaan, tevens zekerheid van geregelde betaling in de toekomst, waartoe 't noodig was om een schrijver of administrateur aan eiken compagnies-commandant toe te voegen „sonder dat men hem een „solliciteur sal mogen opdringen". De solliciteur toch voorzag de com pagnieën wel van contantendoch bij onzekerheid omtrent de verrekening door de betrokken provinciemet hooge kortingdie de compagnies commandant dan weder op al dan niet wettige wijze op het land zag te verhalen, des noods door „passevolanterye of andere practicque". Konden de bondgenooten zich vóór 1 Maart 1643 met deze zienswijze vereenigen, dan zou de reductie op den 16den ingaan en de Raad van State voortaan elke maand geregeld doen monsteren. Tevens gaf de Raad in overweging om de compagnie-colonelle op een sterkte van 200 hoofden te laten, omdat deze „veelal bestaet in edelluyden ende „persoonen van qualiteit", die in de officiers-vacatures bij de andere compagnieën van het regiment voorzagen. De monstering der onge- repartieerde compagnieën moest wel gelijktijdig, doch niet zoo nauw keurig als bij de gerepartieerde gehouden worden, ter voorkoming van „alle confusie", omdat voor haar een geregelde betaling vooralsnog in 't verschiet lag (2). Holland verkoos niet tot 1 Maart op het votum der bondgenooten te wachten, omdat 'tdan te laat zou zijn om reductie op de voor het veldleger bestemde compagnieën toe te passen en ging op staanden voet daartoe over, ook der compagnieën van anno 1628 en van het regiment Douchant waarna de Staten-Generaal wel genoodzaakt waren om de reductie ook voor de andere provinciën voor te schrijven (3). Hoewel de bondgenooten alle achterstallige soldijen beloofden te betalen en voor maandelijksche afrekening te zorgenstelde geen hunner daarop orde, zoodat de beloften zonder uitwerking bleven. Ware zulks wel het geval geweest, zoo zou het leger een heilzame verjongingskuur met een grooter aantal soldaten in werkelijkheid dan te voren op papier, hebben ondergaan. Thans bleef men afhankelijk van de solliciteursvele kapiteins ontsloegen enkele hunnere beste soldaten om de minder bekwame een geringere soldy uittekeeren, welk ontslag in strijd was (1) Res. H. 25 Juli, Res. S. G. 27 Augustus, 22 November, 27 December, Res. R. v. St. 30 Augustus, 26 November 1642. Pro memorie: het voorstel van Holland hield in om de compagnieën infanterio van 200, 150 en 120 hoofden resp. op 150, 120 en 100 hoofden te reduceeren. (2) Res. R. v. St. 14 en 16 Januari, Secr. notulen R. v. St. 16 Januari 1643. (3) Res. S. G. 16, 20, 22 Januari, Res. R. v. St. 19, 22, 26, 30 Januari en 1 Februari, Res. H. 21—23 Januari, 7 Maart 1643. Ingevolge het met Frankrijk gesloten traktaat van 15 April 1634 was het regiment Douchant, toenmaals Charnacé, mot een aantal compagnieën van bepaalde sterkte opgericht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 151