133 Generaal van 1 Februari 1637 moesten de ongerepartieerde compagnieën uit de Fransche subsidie en de binnengekomen contributiën betaald worden maar laatstgenoemden brachten weinig opterwijl de subsidie niet voldoende was of voor andere zaken besteed werd, zoodat de achterstand voortdurend toenam (1). Het laatste subsidie-tractaat was op 30 Maart te Parijs ge sloten doch van de 1.200.000 moest heel wat af, alsaan de zoogenaamde officiers-pensioenen (in 1627 43.000)18.000 aan geschenken voor de koninklijke commissarissen, 2% aan den bankier Matheus Hoeufft als tusschenpersoonzoodat de zuivere opbrengst niet meer bedroeg dan 833.125. Ter ontlasting zond men de vier op de subsidie aangewezen ruitervanen (Nrs. 61, 63, 69 en 71) naar Maastricht om voortaan hun soldij uit de contributiën van Namen en Waalsch-Brabant op te halen, hoewel deze reeds onvoldoende waren voor de vier andere aldaar zijnde ongerepar tieerde vanen (Nrs. 60, 73, 74 en 79) (2). Het ongerepartieerde voetvolk na de reductie bestaande uit de compagnieën van de kolonels graaf Herman Frederik van den Berg, Enno Ferentz, Walraven van Gent en Ernhart Erentreyter ad 150 hoofden, benevens 74 compagnieën van 100 hoofden, vereischte een jaarlijksch bedrag van 1.158.153—9, ongeveer 325.000 meer dan van de subsidie binnenkwam. Het tekort kon op twee wijzen gedekt worden: door afdanken van 26 en een halve compagnie, beter nog door reductie der kolonels-compagnieën tot 135, van 58 com pagnieën tot 80 hoofden en de overige 16 compagnieën af te danken, voor welke laatste bovendien de achterstallige soldij „bij raminge ontrent 500.000" moest gevonden worden. Aangezien dit laatste onmogelijk bleek, liet men deze aangelegenheid en die der sinds jaar en dag onbe taald gebleven extra-ordinaris of zoogenaamde generaliteits-kanonniers tot nader rusten (3). De reductie-maatregelen sloten alle werving voor het veldleger uit. Met goedkeuring der Staten-Generaal had deze in de Rijnprovincie plaats tot aanvulling van het reeds door Turenne versterkte leger van Guebriant terwijl in het Luiksche zeer tegen hun zin geworven werd voor Spanje (4). Aangezien de vijand grooten spoed betrachtte om zich voor een veld tocht gereed te maken, mocht geen tijd verloren gaan. Ongelukkiger wijze maakte geen enkele provincie 't zich druk over de betaling van haar aandeel in de opgevorderde eerste helft van het bij de petitie aan- (1) Res. S. G. 15 Januari, 4 Augustus, 11 December, Res. R. v. St. 6, 9 Februari, 14 Maart, Res. H. 3, 4 Maart, 1 Mei, 14 Juli, 29 September, 10 December 1643. De achterstand voor de 8 compagnieën ruiterij bedroeg ruim achtmaal 60.000. (2) Res. S. G. 25 Februari 1627, 11 April, 1, 16 Mei, 16 Juni, 9October, 19December 1643. De zaken van den te Parijs resideerenden bankier Hoeufft werden te 's Gravenhage door zijn neef Johan behartigd; zijne verdiensten ontsproten uit het verstrekken van voorschotten en geldwisselen. (3) Res. R. v. St. 26 Mei, 15 October, Res. H. 22 April, 6 October 1643. (4) Res. S. G. 6, 26 en 28 Februari 1643.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 153