167
voor Wallenstein naar Pruisen te wijken, van waar hij eerst in 1630
naar de Mark terugkeerde (1).
Begrijpelijkerwijs beteekende het keurvorstelijk gezag in de erflanden
uiterst weinig, te minder wijl geld ontbrak om de krijgsmacht aldaar
te onderhouden. De keurvorstelijke regeering te Cleve dankte dan ook
in 1626 twee compagnieën ruiters af en reduceerde die van den kolonel
van Gent tot 60 ruiters onder een luitenant, terwijl het infanterie-
regiment een groot deel zijner sterkte verloor (2). De Staten Generaal
onthielden echter hunne goedkeuring aan de te Cleve genomen maat
regelen en verlangden dat de twee ontslagen vanen, door Otto van
Gent Staatsch Gouverneur van Emmerik, op eigen gezag aangehouden
tegen een rijksdaalder per man en per week, met de vaan van den
kolonel weder in den vorigen staat zouden gebracht worden. Zij be
toogden dat de belastingen en contributiën voldoende in de betaling
konden voorzienmits ze zonder aanzien des persoons opgebracht
werden en niets „aen de amptscamer" bleef hangen. De komst van
tien vanen keizerlijkendie bij gebrek aan vivx-es en fourage Oost-Friesland
verlaten en de stad Erwitte in het graafschap Mark bezet hadden, ver
meerderde de moeilijkheden; bovendien sloegen de garnizoenen van Soest
en Lunen aan het muiten (3).
Aangezien niet kon gerekend worden op medewerking van de Cleefsche
regeering, die de keizeidijken geenzins durfde weerstaangelastten de Staten-
Generaal aan Walraven van Gent om, naarmate de contributiën binnen
kwamen, alle compagnieën op de vroegere sterkte te herstellen, de zijne
met 100 man te vermeei'deren (4). Nog verder gaande, benoemden zij
Johannes Retzer tot contrerolleur-generaal der contributiën en monster
commissaris over de Brandenburgsche troepen, met last om onder de
op te brengen contributiën ook alle sommen, waarvan de Roomsche
geestelijkheid tot dusverre was vrijgesteld, te begrijpentevens verklaarden
zij dat deze maatregelen niet strekten tegen de hoogheid van den keur
vorst, doch uitsluitend tot behoud zijner door de keizerlijken overstroomde
landen (5). Van paltsgraaf Wolegang Willem eischten de Staten-
Generaal een gelijk bedrag als door hem als toelage en bij het vei-schaffen
van fourage werd verleend aan de officieren van de Spaansche vanen,
die van wege de aartshertogin belast waren met het beletten van
contributie-heffing door Retzer. Een gelukkigen tijd beleefden de erf
landen niet; zij waren overvol afgedankte of weggeloopen soldaten,
(1) Res S. G. 4, 5 December 1025 en 15 Juli 1020.
(2) Res. S. G. 20 Januari 1020, 3 November, 30 December 1027.
(3) lies. S. G. 7, 20, 21, 29 Januari, 2 Februari, 3, 4, 29 April, lies. R. v. St. 5 April
1628.
(4) Res. S. G. 5, 11, 15, 28, 29 Mei, 10 Juni 1028.
(5) Comm. S. G. 30 Juni, lies. S. G. 26 Juli, 2, 26 September, 23 October, 12 November
en 19 December 1028,