170 kern voisfcelijke regeering en Walraven van Gent een overeenkomst be- tieffende de betaling der achterstanden, welke echter zonder uitwerking bleef. Toen in 1636 prins Frederik Hendrik het korps te velde wilde brengen, bleek 't dat de officieren uit armoede „alle het hare by „Christen en Jooden verset" hadden; hoe scherp de nood ook steegviel op steun der Republiek allerminst te rekenen. Volgens het op 4 September 1636 te 's-Gravenhage nader gesloten tractaat zou het korps gecasseerd worden, tenzij de keurvorst vóór 17 October 127.000 afdroeg, hetgeen niet geschiedde en dus strekte tot vermeerdering der schulden van den keurvorst (Hoefijzersche schuld). De Staten-Generaal besloten tot refor matie, niet tot cassatie, van het korps over te gaan, d. w. z. de soldaten werden bij andere compagnieën ingedeeld, de officieren gelicen- tieerd (3 Februari 1637) (1). Dit beteekende geenszins dat afrekening zou geschieden; tot behartiging der belangen van het korps was de overste van Gent verplicht om zich gedurende zestien maanden te s-Gravenhage op te houden, hetwelk hem eenige duizenden kostte. Op een drietal na hadden zijne kapiteins elk 800 voor de onkosten bijge- dragende Staten-Generaal bevalen dat ook de drie genoemden hun aandeel hadden te storten: hetgeen een eigenaardig licht werpt op de gebruiken dier dagen (2). Johan Retzer trad voortaan op als monster-commis- saiis voor de Staatsche garnizoenen in de Brandenburgsche plaatsen (3). Toch valt de slechte betaling door de regeering te Cleve te verklaren. Tusschen 1637 en 1640 overstroomden keizerlijke benden onder Piccolomini de Cleefsche landen en eischten groote sommen. De Hessen onder gene raal Ernst Albrecht van Eberstein en den overste Karel Rabenhaupt •verdreven wel de keizerlijken, maar maakten 't niets beter. Bovendien bleven de Staten Generaalsomwijlen met dwangmiddelende contribution opeischen (4). Toen in 1640 keurvorst George Willem was overleden, bezat zijn zoon en opvolger Frederik Willem de westelijke bezittingen slechts in naam, terwijl de keizer hem aldaar geenszins als opvolger verkoos te erkennen. De meerderheid der evangelische partij, verwant met de Nederlandsche ridderschap, verlangde dat Cleve zich als achtste bondslid bij de Unie zou aansluiten. Alle adellijke of aanzienlijke geslach ten, ook van de katholieken, telden zonen onder het Staatsche leger; niet alleen sedert het begin van den opstand, maar ook in dé volgende eeuwen. Aan de spits van hendie aansluiting zochten stond Wirich von Bernsau. Doch de Republiek bevorderde hunne (1) Ros. S. G. 20, 21 Januari, 11, 13 October, 3-6, 7, 14, 27 November, Res. H. 10 October, Res. R. v. St. 29 Januari 3 Februari 1637. De tractaten vindt men in het archief S. G. N°. 8291. (2) Ros. S. G. 6, 14 Mei 1637, Res. R. v. St. 27 April 1638, (3) Comm. S. G. 4 April 1641. (4) Res. S. G. 2 December 1638 4 April 1649,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 190