175 riepen de Republiek ter hulp zoodra do nood aan den man kwam (1). De Oost-Friezen rekenden er ten onrechte op, dat de troepen der Liga na het einde van den winter van 1627 op '28 het land zouden ontruimen; dezen hielden zich vrij rustig en eischten voor contributie niet meer dan van „yder graslants een stuijver ter weeck". Toen Einden zich wegens het verblijf der vreemdelingen rechtstreeks tot den keizer wendde, ver klaarden de Staten-Generaal dat zij zulks buiten hun tusschenkomst niet gedoogden (2). Om het binnendringen van andere ongewenschte gasten tegen te gaan, wilden Emden en de stenden de grenzen door 1200 man doen bezetten, maar prins Frederik Hendrik achtte daartoe minstens 5000 man noodig, bovendien den bouw van vier of vijf groote forten, hetgeen de Staten-Generaal de verzuchting deed slaken, dat „alle „de swaricheyt in cas van noot" op hunne schouders kwam te rusten; met het gevolg dat de grensbezetting achterwege bleef (8). Na het sneuvelen van koning Gustaaf Adolf duchtte men de komst der Zweden ook der keizerlijken; zij namen in 1635 Haselminde en Kloppenburg in bezit, vertrokken nog hetzelfde jaar, doch kwamen herhaaldelijk terug (4). Het langdurig verblijf der Hessen baarde aan de Oost-Friezen groote rampspoeden. Opgedrongen door de keizerlijken, kwam de landgraaf Willem Y van Hessen in 1637 te Leeroord, waar hij op 21 September, te midden der onderhandelingen over een tijdelijk verblijf zijner troepen in het graafschap, overleed. Zijne weduwe Aemalia Elisabeth van Hanau zette onder bemiddeling der Staten-Generaal de zaken voort, leidende tot een overeenkomst, volgens welke het verblijf der Hessen aldaar onder generaal Pieter Holtzapfel genaamd Melander en overste Diederik van Waerdenburg niet langer dan zes maanden zou duren. Doch de zes maanden groeiden aan tot dertien jaren; eerst in 1650 werd Oost-Friesland door de Hessen ontruimd. Wanneer de Oost-Friezen te 's-Gravenhage over schending der overeenkomst kwamen klagen, dan traden de Staten-Generaal schijnbaar krachtdadig tegen de Hessen op, be loofden veel, doch maakten pas zwarigheid, wanneer de Hessen te dicht onder de muren van Leeroord legerden; volgens H. H. M. had de land gravin zich niet met den keizer te verzoenen (5). In 1644 waren de door de Hessen van Oost-Friesland opgevorderde contribution tot 40 tonnen gouds gestegen, waardoor het land „alsoo is „uytgeput ende uytgesopen". Graaf Ernst Albrecht van Ebersteyn, (1) Res. S. G. 30 October, 6, 10, 29 November 1629, 9, 17 April, 20, 21, 2G, 28 Juli 1G32, 6, 27 October 1635, Seer. Res. S. G. 17 Juni 1634. (2) Res. S. G. 30 September, 23 October 1630, 27 Januari, 13 Maart, 25 Juli 1631. (3) Res. S. G. 14, 18 Augustus, 25 September, 6 October 1631. (4) Res. S. G. 20, 21 Maart, 8, 9 Mei 1634, 9, 13 November 1635, 15 November, 4 De cember 1636. (5) Res. S. G. 18 Augustus 1638, Ros. R. v. St. 8 December 1639, Res. S. G. 10 October 1611.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 195