177 van Harinxma aan; velen weten dit optreden der stad aan heimelijke aansporing van Holland. Hoe 't zijbeide officieren werden naar 's-Gra- venhage ontboden, van waar Aylua al spoedig naar het leger te velde vertrok, terwijl Harinxma geruimen tijd moest blijven (1). In het begin van 1646 belastten de Staten Generaal den kapitein Johan van Aijsma met het bevel te Emden; het bestuur vergde van hem een eed aan de stad, bovendien aan den stads-kapiteinzoodat Aijsma aan dezen ondergeschikt werd. De Staten-Generaal lieten zich zulks aanleunen waarschijnlijk om op slinksche wijze hun zin te krijgen. Althans, eenige maanden later vertoonde de compagnie van kolonel Aylua zich voor eene der stadspoorten om na binnenkomst de aanvaarding van zijn opdracht te vergemakkelijken; doch Emden weigerde de poorten te ontsluiten en de compagnie trok af naar Aurich. Het „ques- „tieuse poinct" over het commandement te Emden was na den vrede van 1648 nog niet van de baan (2). Onderwijl ijverde graaf Ulrich bij de Staten-Generaal voor de ver- eischte maatregelen om na het vertrek der Hessen liet graafschap „jegens alle uytheemsche invasie" te vrijwaren, waartoe hij en de stenden de grafelijke krijgsmacht van 700 tot 2500 rnan wilden opvoeren. Het „interim" verviel op 28 Februari 1646, maar de Hessen vertrokken niet; het interim werd herhaaldelijk verlengd. De graaf begaf zich weder naar 's-Gravenhage. Hij en de stenden verklaarden geen verlenging te duldenliever verlieten zij hun vaderland, tenzij de Republiek tusschen- beide kwam en tot „sequestratie" besloot. Vruchteloos; in December zagen de stenden zich zuinigheidshalve verplicht om 's graven troepen af te danken tweespalt in de Republiek verhinderde om de hand te leggen op Friesland beoosten den Dollard (8). Graaf Ulrich overleed in 1648. Zijn weduwe Juliana van Hessen volgde hem op als voogdes voor haar onmondigen zoon Enno Lodewijk, die reeds zeven jaren echtgenoot-bruidegom was van prinses Henriëtte Catharina van Oranje. Omstreeks dezen tijd naderde een keizerlijk leger onder den veldmaar schalk Willem Lamboy. De Staten-Generaal verzochten prins Willem maatregelen te nemen om de Republiek tegen schade, zoo mogelijk Oost-Friesland tegen indringing te vrijwaren en zonden weder gedepu teerden naar Emden; maar geen tusschenkomst of bemiddeling kon het graafschap van het bezoek der ongenoode gasten vrijwaren. De Prins zond 22 compagnieën te voet en 5 te paard naar de oostelijke grenzen van de Republiek, terwijl Friesland zou zorgen voor twee uitleggers op 12 (1) Res. H. 7, 13 April, 10, 13 Mei, Res. S. G. 10, 15, 10 Mei, 9 Juni 1645. (2) Res. S. G. 3 Januari, 19, 23 Maart, 24 November 1646, 16 Juli 1648. (3) Res. S. G. 27 Februari, 9 Maart, 31 Mei, 30 Juli, Res. H. 22, 23 Maart, 1, 3, 5, 18 Mei 1646.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 197