7
Verder te gaan met vermindering van het leger was, volgens betoog
van den Raad van State bij indiening der petitie voor 1626onmogelijk
zelfs kon men er niet buiten om weder 6000 waardgelders in dienst te
nemen. Hiervoor, ook tot afdoening van oude schulden, was veel geld
noodig (1)ter bezuiniging werden de schepen van oorlog van den Rijn
den IJssel, van Maas en Waal verwijderd (2).
Om te voorkomen, dat aangewezen sommen een andere bestemming
kregen, ontwierp Holland een „ordre op de assignatie van het krijghs-
volck, de finantie ende de comtoiren", zoo mede een „ordre op het
monsteren ende sluyten van de rollen". Op deze wijze wilde Holland zelf
de monsterrollen opmakenin strijd met de instructie vooi den Raad van
Statedie alsdan niet met de werkelijke sterkte der compagnieën
bekend kon blijven. In elk geval vorderde Holland de monsterrollen van
den Raad van State, dreigende anders niet te zullen betalen, alsof
de provincie steeds hare geldelijke verplichtingen ware nagekomenDe
Raad had dan ook alle reden om te klagen over den belangrijken achter
stand: sinds 1621 meer dan 5 millioen, als gevolg waarvan sommige
korpsen „in de uytterste extremiteyt" waren geraakt (3). In de andere
provinciën ging het niet beter. De Staten van Zeeland ïeduceeiden
eigenmachtig en in strijd met de Unie hunne compagnieën tot 100 hoofden,
hetgeen Prins Frederik Hendrik en de Staten-Generaal hoog opnamen.
Zeeland verontschuldigde zich wegens schaarschheid van penningen en
gaf t0e maar in woorden (4). Ook Friesland toonde weinig lust om
ter zake voor het gemeenschappelijke welzijn der Unie mede te werken.
Na vruchtelooze onderhandelingen over de betaling der consentenzonden
de Staten-Generaal eenige compagnieën naar Leeuwarden om beslag te leggen
op personen en goederendeze traden echter te zwak op en lieten zich
door de burgers ontwapenenzoodat de zaak bleef zooals ze was (5).
De Raad van State meende verbetering in den toestand der ongere-
partieerde korpsen te brengen door een voorstel om 5 vanen50 karabiniers
en 56 compagnieën te repartieeren. Holland was in beginsel niet tegen
het voorstel, doch verlangde ze op een afzonderlijken staat van oorlog te
vermelden. Nu de machtigste provincie haar consent gaf, volgden de
overigen: behalve Zeeland, welk gewest de haai toegedachte compag
nieën eenvoudig afwees (6). Toch bleef zoo nu als later de geregelde be-
(1) Res. S. G. 19 November 1625. De onkosten van den oorlog voor elk jaar zyn verzameld
in Res. in Bijlage IX.
(2) Res. St. G. 27 en 29 December. Do regeling van de bezetting der rivieren is vermeld
in Res. S. G. 1 September 1625.
(3) Res. H. 6 April, 25 Juni, 8 Juli; Res. S. G. 29 April, 6 Mei, 23 Juni, 6, 21, 22, 24
en 31 Juli, 8, 10 en 13 Augustus 1626.
(4) Res. S. G. 9 en 10 Februari, 2 en 13 Maart 1626.
(5) Seer. Res. S. G. 28 October 1625, Res. S. G. 28 Mei 1626.
(6) Res. S. G. 14 Maart, 7, 1822 Mei, 23 Juni; Res. H. 6 April en 17 Juni 1626.
De afzonderlijke staat van 1626 kreeg de benaming van „tweede staat van oorlog", als
vervolg op dien van 1621. welke verder voorkomt als „eerste Zie Bijlage VIII.