in dienst en formeerden pas hunne compagnieën wanneer bevel tot samenstelling van het veldleger was gegeven. In 1629 vroegen de kapiteins Jan Melchiorsz. van Outheusden, Jacques de Wit en Jan Claesz. Bijl om na opbreking van het leger een vijftigtal pioniers te mogen aanhouden, ten einde bij het te velde komen over „beter volck" te beschikken; de regeering wilde echter niet van „het oudt gebruijck" afwijken (1). In 1687 werden de pioniers reeds vóór het einde van den veldtocht ontslagen „alsoo weynich dienst gedurende dit legher van tselve „getrocken is, en dat sy meest onbequaem sijn om dienst te doen" (2). Het legerbestuur zag schier in elk opzicht voorbij dat goed volk en slechte betaling geenszins te samengaan. Nimmer werden de pionier kapiteins op tijd betaald. In 1615 hadden de kapiteins Jacques de Wit Robert Schade en Tobias Bres over de jaren 1641 tot 1643 nog 12.8844 te vorderen (3). In het magazijn te 's-Gravenhage waren sinds twintig jaren vele vuur monden opgelegd, „hoewel sy goet sijn, anders niet daeraen gebrekende „dan dat Prins Maurits H. L. M. somtijts het model heeft doen ver- „anderen"; zij werden aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen (4). Toen in 1637 Coenraet Wegewrert zijn overleden vader Willem als geschutgieter opvolgde, kreeg hij als eerste opdracht om 21 oude stukken tot 10 halve kanons en 2 mortieren te vergieten (5). Nieuw ijzeren geschut en de projectielen kwamen hoofdzakelijk uit Zweden. De Amsterdamsche koopman Louis de Geer had de ijzersmelterij op het landgoed Finspong ingericht tot geschutgieterijvervaardiging van geweren en andere wapenenwaarmede in Zweden een nieuw tijdperk voor de metaalbewerking aanbrak. Door zijn toedoen werd Amsterdam een stapelplaats van Zweedsch ijzer en geschut, weldra ook van koper, waarmede Zweden gewoonlijk zijn schulden betaalde. De Geer werd in 1627 als Zweedsch onderdaan genaturaliseerd, in 1641 in den Zweedschen adelstand opgenomen; vele protestantsche Walen volgden hem naar zijn nieuw vaderland (6). Louis de Geer bracht in 1627 in de Republiek 400 stukken geschut, leverde ook vóór en na dien tijd, o. a. in 1640 bij het beleg van Gennep groote granaten voor de mortieren van 100 li; steen en handgraten. De verkoopprijs van bij de proef voldaan hebbend ijzeren geschut was berekend op 815 de 100 IC (7). Hand vuurwapenen kwamen, tot groot misnoegen der wapensmeden, ook uit andere landen. Vruchteloos vroegen zij verbod op den invoer van 264 (1) Res. S. G. 3 April 1G29. (2) Res. R. v. St. 28 Augustus 1637. (3) Res. S. G. 9 November 1645. (4) Res. R. v. St. 6 Januari 1634. (5) Res. R. v. St. 19 September, 15 October 1637. (6) L. de Gf.er. Een bijdrage tot de handelsgeschiedenis van Amsterdam in do 17o eeuw. (7) Res. S. G. 9 Maart 1627 2S Februari, 1 Maart 1639, Res. R. v. St. 3, 5 Juli 16361 27, 28 Juni', 24 Juli 1640. Zie mede" Aanteekening N°. 10.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 284