266
't Bleek later, dat zulk een kanon vervaardigd was uit smalle staven,
omgeven door ringen, waaromheen een koperen huid, met lood of tin
tusschen het ijzer en het koper. Wegewaert verwierf het octrooi,
omdat hij stukken van lichter gewicht goot met „goede stoffe", tegen
een stuiver per pond goedkooper dan de Rycicere. Minder gelukkig was
Pieter Dionijsz. van Amsterdam, wiens geschut bestond uit vier in de
lengte in elkander gewelde en met den hamer geslagen buizende kamer
naar het model van het steenstuk (1). Geen dezer uitvindingen werd
van waarde verklaard.
Op grond van het gunstige rapport van luitenant-generaal Nicolaas
van der Mijle ontving Barbara Cornelisdr. van Rodenburch octrooi
gedurende twaalf jaren, haar zoon een appointé's plaats op „soldaetspaye"
voor eene sedert helaas! verloren geraakte „inventie" om uit geschut
„recht" te schieten (2). Sebastiaan en Willem van Caüsteren te Utrecht
vertoonden een „nieuw geinventeert canon off groffgeschut 'twelck schie
tende met alderhande gewicht van scharp, soo verre als een metael
„stuck", naar 't schijnt in navolging der lederen kanonnen van koning
Gustaaf Adolf van Zweden; voor hun kanon, ook „met leer becleet",
kregen zij octrooi gedurende 10 jaren en ze mochten voor 2400 twee
stuks leveren, voorzien van het wapen der Generaliteit; verdere bestel
lingen achtte prins Frederik Hendrik onnoodig (3).
Botte Jelles Nauta van Leeuwarden vervaardigde granaten, veel
beter dan de „ondeugende granaten met gaten ende anders van andere
„luijden". Hij kocht daartoe oud ijzer op tegen 15 de 1000 lil en
leverde o. a. handgranaten voor 15 stuivers, groote granaten volgens
marktprijs (4).
Onder de uitvinders op het gebied der handvuurwapenen noemen wij
den pistoolmaker Hendrik Baertman, die roers vervaardigde, waarmede
hij „31 scheuten doen con sonder t' selve meer als eens te laden".
Hiertoe vulde hij den loop beurtelings met een maat kruit en een kogel
zoodanig, dat het midden van elke kruitlading tegenover een zundgat
kwam te liggen, waarna de ontsteking bij het zundgat het dichtste bij
de tromp moest beginnen. Evenwel kreeg Pieter Calthoff, die „den
„rechten inventeur" beweerde te zijnoctrooi voor den tijd van negen jaren.
Prins Frederik Hendrik vond de uitvinding „curieus", maar onbruikbaar
voor den oorlog (5).
(1) Res. S. G. 3, 8 April 1628, 3 Januari, 13, 15 Maart, 30 October 1629.
(2) Res. S. G. 171926 Maart 1631.
(3) Res. R. v. St. 19 Mei, 30 Juni, 8, 15 Juli 1634, 30 Maart 1635. De Zweedsohe lederen
kanonnen waren stukken van 1 tot 4 tï, bestaande uit een koperen kern mot ijzeren beslag
over de gebeele lengte met touw omwikkeld, met dik vloeibaar verkitsel besmeerd, ver
volgens met zwaar votleder overtrokken.
(4) RoS: R. v. St. 8, 11, 19, 29 November, 3, 21, 24, 2S December 1639, 10 Januari 1640.
(5) Ros. R. v. St. 2, 14, 24 Mei, Res. S. G. 10 Juni 1641.