281
„onder het faveur vande frontieren deser landen ende bij noot haer
„retraicte op deselve te mogen nemen" was uit vrees van het „op der
loop" geraken van Staatsche soldaten afgeslagen. Men stond de uit-
zeiling van de Republiek naar Italië toeonder voorwaarden bij reglement
vastgesteld. Dientengevolge moest na eene bezichtiging door Nederlandsche
monster-commissarissen onmiddellijk tot inscheping op de Eems voor
Emden worden overgegaan, met behoud der Nederlandsche militaire
rechtspleging tot het uitzeilen van Texel of uit Vlie. Niemandingezetene
of vreemdeling, mocht worden aangenomen zonder bijzondere vergunning
der Republiek. Toch werd, trots deze bepalingen, zelfs in den Haag
geworven en hadden inzonderheid Fransche kapiteins te klagen over
ronselen hunner soldaten. Toen in Juli de monster-commissarissen te
Emden kwamen, waren een 1000-tal uit het Vlie vertrokken, zoodat zij
hun taak verder op Texel volbrachten. (Res. S. G. 15 en 17 April, 4, 13,
16, 21, 22 en 24 Mei, 1, 15 en 24 Juni, 10 en 13 Juli, 13 en 20
Augustus; Res. R. v. St. 11, 13, 15 en 31 Juli 1630). In 1631 werd de
uitvoer naar Venetië van 800 musketten met toebehooren, 3000 10 kruit,
4000 lont, 25 last lood, het last van 4000 pond, toegestaan (Res.
S. G. 10 Maart 1631).
AANTEEKENING N". 16 (bladz. 48).
In het begin van Februari 1630 bereikte een vloot onder Hendrik
Loncic de kust van Brazilië; de landingstroepen stonden onder bevel van
kolonel Diederik van Waerdenburg. De inneming op 17 Februari
van Olinda, hoofdplaats van het kapiteinschap Fernambuco, legde 4en
grondslag tot verdere veroveringen. De kolonel repatrieerde in 1633,
het bevel over de troepen nalatende aan kolonel Laurens van Rembach,
die den lsten Mei sneuvelde, waarna kolonel Sigismund van Schoppen
het bevel aanvaardde. Christoffel van Artischau Aroiszewsiïy, die
den 21sten April 1634 van de Staten-Generaal commissie als kolonel had
ontvangen, stelde zich met de tweede bevelhebbersplaats tevreden.
Beiden behaalden vele overwinningenzoodat in 1636 de West-Indische
Compagnie zich in het bezit van de vier voornaamste kapiteinschappen
mocht verheugen. De krijgsmacht in Brazilië was bij Res. S. G. 12
November 1631 bepaald op 36 compagnieën van 150 man. Zie verder
Aanteekening N°. 42.
AANTEEKENING N°. 17 (bladz. 50).
Voor de vermeerdering der compagnieën van anno 1628 werd tegoed-
gedaan 50 stuivers per man aan loopgeld, 5 stuivers daags, doch geen
servies-geld, tot den dag der monstering; men had te klagen dat
de kapiteins „haer behoorlyck devoir niet deden om haere respective