289 regiment Érnhart Ërentreyter, compagnie colonelle, compagnieën van luitenant-kolonel Rudolf Polman, sergeant-majoor Ernst Zuhm en 12 kapiteins. Elke compagnie-colonnelle gereduceerd op 100, de overige compagnieën op 50 hoofden, de officieren daaronder begrepen. De 50 compagnieën van anno 1628 gereduceerd op 100 hoofden; hiervan waren 29 compagnieën gerepartieerd op Holland, die gereduceerd werden28 compagnieën op 901 compagnie op 98 hoofdenom zoodoende 30 man te vinden ter vermeerdering der compagnie van luitenant-kolonel Henry Herbert van 120 tot 150 hoofden (Res. R. v. St. 24 November 1631). AANTEEKENING N". 25 (bladz. 58). „Moesten gebracht worden" de 50 compagnieën van anno 1628 op 150 hoofden (Res. S. G-. 6 Februari); bij de regimenten Rosencrants, Loo, Ferentz en de 12 vrije compagnieën, te voren onder graaf Willem van Nassau, de compagnieën colonnelle op 150, de overige op 110 hoofden (Res. S. G-. 20 Januari en 9 Februari)bij de regimenten Gent en Ëren treyter, de compagnieën-colonnelle op 200, die van de luitenant-kolonels op 160, de overige op 147 hoofden (Res. S. G. 19 en 20 Februari). De afwezige officieren ontvingen aanschrijving om op het bevolen tijdstip bij de compagnieën aanwezig te zijn; men vond 't echter onnoodig de kolonels Robert Sidney, graaf van Leicester, John Oole, Edward Cecil en anderen te waarschuwen, omdat zij toch niet zouden komen. De maar schalk Ch&tillon behield zelfs zijn ritmeesters traktement; Buccleuch werd verontschuldigd door koning Karel van Groot-Brittannië (Res. S. G. 24 Maart en 27 Mei 1632). AANTEEKENING N°. 26 (bladz. 58). Art. 5 der instructie voor den Frieschen stadhouder bepaalde, dat alle militaire ambten bij meerderheid van stemmen door den stadhouder en gedeputeerden zouden besteld worden met uitzondering van die be dieningen, waarover de Staten wenschten te beschikken. Volgens Art. 6 had de Friesche stadhouder het recht om de te velde ontstane vacatures te vergeven, doch moest zijne keuze tot ingeborenen bepalen. Deze ook in Groningen voorgeschreven bepalingen kwamen reeds voor tijdens het kapi tein-generaalschap van prins Maurits (Res. S. G. 26 Januari 1633). In 1637 gaven de Staten van Friesland toe, dat de hoofdofficiers-plaatsen en de compagnieën Franschen, Engelschen en Schotten op hunne repartitie „soo te velde als andersints vervallende, by Syne Hoocheyt geconfereerd „ende vergeven sullen worden"; de vervulling van alle andere vaceerende plaatsen, behoudens de rechten van hun stadhouder, aan hen zouden verblijven (Res. Friesl. 17 Mei 1637, oude stijl). 19

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 309