11 De in 1624 voorgeschreven bepalingen (1) waren niet opgevolgd en de oorlogsschepen buiten staat tot voldoende bewaking. De jonkers van de Over-, de Neder-Betuwe en den Tielerwaard begonnen „verding" te maken, d. i. met den vijand in onderhandeling te treden tot afkoop. Hoewel de schuldigen strafwaardig waren, konden bij gemis van een voldoend aantal oorlogsschepen alleen afdoende maatregelen de veilig heid waarborgen. Daartoe strekte de aanbesteding van 32 in Juni af te leveren nieuwe redouten; 50 sloepen dienden daarbij „om de viant „te connen naroyen", enkele kleine fregatten om de rivieren te bewaken. Zoo mogelijk zouden een paar compagnieën de redouten bezetten overigens hadden GelderlandHolland en Utrecht voor burgerwachten te zorgen (2). Tot betere handhaving hunner macht te Emden vermeerderden de Staten-Generaal het garnizoen aldaar listiglijk met 3 compagnieën (3). Nadat het Britsche secours (4 regimenten Engelschen) in Deenschen dienst was overgegaan, mocht de Raad van State geen vermindering der legersterkte volgens de staten van oorlog (van 1621 en 1626) voorstellen. Ruiterij kon men allerminst missen „wijl de vijant in „ghetal van paerden ons verre te boven gaet, ende over al 'tveldt af „siet". Ook de waardgelders waren hoog noodigaangezien soldaten, zelfs van compagnieën te velde, zich steeds daarbij wisten te laten opnemen, bepleitte de Raad, in stede de waardgelders, de nog ongerepartieerde compagnieën voorloopig aan te houden14 compagnieën van het regi ment Candalle, 4 compagnieën van het regiment Hauterive, 7 vanen kurassiers6 vanen harquebusierskostende te samen in 't jaar 664.970 (4). Groote bezwaren vormden alweder de geldmiddelen. Maanden lang kregen de ongerepartieerde compagnieën geen geld; te Steenbergen moest de arbeid aan de fortificatie-werken worden gestaakt, omdat de bondgenooten niet aan hunne verplichtingen voldeden. Holland beloofde in de betaling te voorzien, mits de andere provinciën op gezette tijden afrekenden (5). Intusschen trof men voorbereidende maatregelen om gedurende den zomer te velde te gaan als door aanwerving van matrozen, aanschaffing van trekpaarden en wagens, in orde brengen van het geschut, schipbrug- materieel enz. De prins zou de sterkte van het veldleger bepalen (6). Tevens werden verbodsbepalingen uitgevaardigd tegen het aanwerven van soldaten voor uitheemsche potentaten, het plegen van wanordelijk- (1) Zie Deel III bladzijde 119. (2) Res. S. G. 5, 6, 10, 13 en 20 Maart, 12 en 20 April, 10, 15 en 18 Mei; Res. R. v. St 19 Mei 1627. (3) Res. S. G. 12 Januari 1627. (1) Res. S. G. 12 November 1626. (5) Res. S. G. 22 Januari, 3 April, 5 Juni, 3, 6, 22, 24, 27 en 28 Juli, 5, 6 en 10 Augus tus 1627. (6) Res. S. G. 22 en 26 Januari, 21 April 1627.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 31