301 te land ontmoetten, in te schepen met bestemming naar het Vlak voor Rammekens, waar kolonel Hauterive het bevel voerde. Een Seer. Res. S. G. van den volgenden dag beval aan twee andere commissarissen om alles af te gelasten, alle schepen en compagnieën, die zij tegen kwamen, te zenden naar Emmeiik. Wat toch was ge bleken de tocht geraakte in Vlaanderen bekendde vijand was op zijn hoede, verzamelde tusschen Antwerpen en Hulst 5 regimenten met tal van keurlingen en boeren, zorgde bovendien voor onderwaterzetting van het landzoodat men het voornemen moest opgevenmet geen ander resultaat dan vermeerdering der schuldenlast (S. G. Lias loopende dd. 7 Juli). De gewijzigde bevelen gaven aanleiding, dat graaf Willem tot verdediging der rivieren slechts over 46 compagnieën kon beschikken (Res. S. G. 28 Juni). AANTEEKENING N°. 40 (bladz. 83). De kolonel Waerdenbürch was bevelhebber van een regiment infan- terie in Franschen dienst. Zijn voorganger, de kolonel Overlacker, ontving den 4den October 1634 commissie van de kroon van Frankrijk om ten oosten van den Rijn Duitscbe voetknechten te lichten. In weerwil van het verbod der Staten-Generaaldie wel toestemming gaven tot werving aan de grenzen doch niet in het binnenland, ontzagen enkele leden van dat college zich niet om vriendenzelfs die nimmer gediend haddenbij Overlacker voor liet bekleeden van hooge rangen aan te bevelen Eustachius Pieck en Lodewijk Coenders kregen de gevraagde vergun ning om bij het vreemde korps dienst te nemen. De kolonel Overlacker, die te Keulen Adriaan vak Virmont, heer van Neersen, vermoord had, onderging hetzelfde lot door zijne slecht betaalde en ontevreden soldaten (Res. S. G. 29 en 30 December 1634, 9, 10 en 22 Januari, 15 en 20 I ebruari 1635). Overlacker's commissie ging dientengevolge over op Diederik van Waerdenbürch, gewezen kolonel in dienst der West- Indische Compagnie, die vergunning ontving om Zutphen te bestemmen als loopplaats voor 3 compagnieën, Deventer en Zwolle elk voor 1 com pagnie. Waerdenbürch werd al even slecht als Overlacker van Fransche penningen voorzien en had ook van de Republiek „gans geen „verschot veel min onderhout te verwachten". Het regiment vorderde 3800 Fransche pistolen ad 810 per maand; doch de eerst ontvangen geldstukken bleken gesnoeid of versleten; daarbij waren munten van hoogstens 6 waarde en men verdacht den thesaurier van oneerlijkheid. Het gevolg was desertie bij het regiment (Res. S. G. 2 en 18 April 20 Juni, 3, 7 en 9 Juli, Lias loopende 1635 dd. 3 Juli). Een andere Nederlander, de infanterie-kapitein Dirk Mulert, was in Januari 1636 gereed met het lichten van een regiment cavalerie voor Frankrijk; hij mocht zijn Staatsche compagnie aan zijn zoon Hendrik

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 321