318
zich niet in dienst van Spanje te begeven (G. P. B. II 159 dd. 14
Augustus 1645).
Willem Lamboy was op 20 Februari 1646 door keizer Ferdinand III
tot veldmaarschalk benoemd. Gedurende zijn afwezigheid uit het hoofd
kwartier te Tienenverraste een deel van het Maastrichtsche garnizoen
300 infanteristen en 300 ruiters, onder beleid van kapitein-luitenant
Grison en kornet Jan Ramacq, genoemde plaats.tl Februari) en voerden
als buit mede 270 gezadelde paarden, 21 officieren, 20 vaandels, 7 stan
daarden of kornetten2 keteltrommen en 4 muilen van Lamboy (Relatie
„van t' exploict" in archief R. v. St. N°. 1896). De standaarden en
vaandels kregen een plaats in de groote zaal van het Hof te 's-Graven-
hage, terwijl aan de overbrengers verschillende gouden „eerteyckenen"
werden toegekend (Res. S. G. 14, 15, 17, 24 Maart en 14 April 1646).
Aangezien Lamboy zich tijdelijk in dienst van Spanje had begevenhetgeen
bij plakkaat der Staten-Generaal verboden was aan alle bewoners der onder
contributie staande Waalsche gewesten, waartoe ook hij behoorde, ver
zocht Lamboy ten einde niet „van goede prijse" verklaard te worden,
„brieven van abolitie" voor zooverre hij tegen H. H. M. mocht hebben
„misdaen ende gepecceert"hij beweerde daarbij, dat hij wel tegen de
Franschen, nimmer tegen de Republiek de wapenen had gevoerd (Res.
S. G, 12 Juni, 7 Augustus 1647).
AANTEEKENING N°. 65 (bladz. 145).
Bij de vier regimenten werden benoemd
de in den tekst genoemde kolonels, regiments-commandantenbij
Comm. S. G. 28 April;
tot luitenant-kolonels: Everwijn van Wevort, Caspar van Berck,
Jurrien van HaersolteAbraham van Thijebij Comm. S. G. 29 April,
laatstgenoemde tevens commandant van de artillerie (Comm. S. G.
9 Mei)
tot majoors: Jacob de Clair, Martin Daeij, Johan Wilders, bij
Comm. S. G. 5 Mei, Gerrit Spaen bij Comm. S. G. 5 Juli.
De vice-admiraal W. C. de Witte ontving zijne benoeming bij Comm.
S. G. 29 Mei 1645.
AANTEEKENING N°. 66 (bladz. 149).
Gedeelte uit een schrijven van den magistraat van Zutphen aan den
Raad van State, dd. 30 September 1645 stilo antiquo (R. v. St. Lias
loopende).
„Het is gisteren nae den middach gewert, dat bij het opvuiren van
„die wacht, die soldaten van cap". Pels haer int optrecken onwillick
„getoent, ende meerendeels haere waepenen nedergeleght hebben, ende