314 „sulx ter causen, dat sie in veele weecken geen geit hebben ontfangen „ende door. noot ende gebreck lijden moeten, jae oock sommige claegen „dat sie in drie dagen geen broot hebben geproefft, doch dat sie door „autlioriteyt ende beleit van den majoor, soo verre gebracht sijn, dat „sie die wederom opgenoemen ende hare posten versien hebben op hoope „ende belofte van vertroostinge. Ende gemerckt die capitein een wijltijts „absent geweest, ende die Lieut"1 soo wij bericht werden in dienst ende „bestellinge vande Republique van Yenetien tot cap", geavanciert, dat „oock die veendrich -niet bij de handt is, ende alsoo die selve Compe. „alleen door die sergeanten wort geregiert, die tot onderholt ende be- „taelinge van deselve geen raedt noch middel en weeten, als hebben wij „niet kunnen ledich staen tot voorcoeminge van den ondienst vant Landt, „ende verloop van die selve comp". dese aen U Ed. Mogh. te addresseren, „ten einde UED. Mo. gelieve hijr inne tijdtlijcken te remedieren ende „nodige ordre te doen stellente meer die selve begeert ende aenge- „houden hebben, om alleene met broet ende keese tot haerer nootdruften „versien te moegen worden, daer voor wij des van UEd. Mo. verwittiget „zijndegeerne tot dienste vant Landt onse credit verstrecken ende sorge „draegen sullen". AANTEEKENING N". 67 (bladz. 149). De afgedankte soldaten konden hoofdzakelijk dienstnemen bij de Hessen, de Pranschen en voor Venetië. De republiek in het Zuiden, sedert 1642 met Toskane en Modena in oorlog tegen de Barberini's, neven van paus Urbanus VIII (Maffeo Barberini), zocht als gewoonlijk troepen te werven in het noorden of nabij de grenzen van het grondgebied der republiek, waartoe de gezant Alvise Contarini in Januari 1644 in onderhandeling trad met graaf Hendrik van Nassau, luitenant-kolonel bij het Noord-Hollandsche regi ment, orn een regiment van 20 compagnieën ad 210 man te lichten tegen een loopgeld van 10 rijksdaalders per hoofd, juist tegen den tijd, dat de vrede met de Barberini's tot stand was gekomenwaardoor de onderhandelingen afsprongen. Van de Deensche lichting gingen 8 compagnieën over in dienst van Hessen, waarvoor de Staten-Generaal toestemming gaven onder voor waarde, dat ze niet naar Oost-Friesland mochten gezonden worden (Res. S. G. 4 November 1645). Frankrijk kreeg vergunning tot doortocht naar een zeehaven voor in het Luiksche geworven troepen door de kolonels Abraham Coolhaes, de la Rocque Bouillac en graaf Ernst Casimir van Nassau-Sarbrücken (S. G. 4 November 164516, 29 Maart, 8 Mei, Res. R. v. St. 11 en 12 Mei 1646). Toen evenwel besloten, was om de West-Indische Compagnie met troepen te ondersteunendoch de werving daarvoor gevaar liep temis-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 334