348
Bijlage V.
GENEESKUNDIGE DIENST.
In verband met hetgeen in de overeenkomstige Bijlagen van Deel II
en III omtrent de ziekenverzorging bij het leger voorkomt, vermelden
wij de maatregelen tot bestrijding van de pest, welke gedurende het
kapitein generaalschap van prins Frederik Hendrik herhaaldelijk de be
volking en de troepen teisterde (1).
Toen in 1633 Maastricht door de „pestilentiale sieckte" bezocht werd,
klaagden de krijgsraad en de gereformeerde gemeente over het slechte
logies en de weinige zorgen van den magistraat voor de „crancke sol
daten aen de gave Godts", in vergelijking van de vaardige hulp voor
de „papiste" burgers door de Lolbroeders of Lollardisteneen genootschap
van vrome leeken, die zich aan de verzorging van zieken en het be
graven der dooden wijdden. De Staten-Generaal zonden een dokter naar
Maastricht en vervingen den magistraat door een anderen (2).
Gedurende het heerschen der pest in 1635 te Nijmegen legerde men
de soldaten in afzonderlijke in de buitenwerken opgeslagen houten hutten
„ten meesten dienste ende minste costen vant Landt" (3).
Hevig woedde in 1636 de pest bij het veldleger te Lithoyen. Twee
Haagsche doctoren kregen opdracht om een directeur voor te dragen tot
leiding van de pestmeesters en chirurgijns aldaar. Nadat zich iemand
had aangeboden tegen een salaris van 1500 voor drie maanden en
vergoeding der onkosten voor de geneesmiddelenvervolgens nog twee
anderen voor te samen 300 ter maandzonden de Staten-Generaal daar
heen een pestmeester, van alles goed voorzien en met een instructie van
Dr. Christiaen Rumph „wijens methode in de cure deser sieckte heel
„verscheyden, oncostelicker ende van meerder apparentie" gold. Als
pest-chirurgijn vertrok naar het leger Gerardus van Crimpen „met twee
„assistenten, vier bewaersters, die de siecken dienen sullen, met al syn
„medicamenten, instrumenten ende gereetschap"; de chirurgijn en de
assistenten op 300 ter maand, de „vrou-persoonen" tegen 4 schel
lingen 14 daags. Middelerwijl had de Prins reeds drie chirurgijns
tijdelijk aangenomen en maatregelen getroffen ter bekoming van „oud
„linnewaet" voor de kranken (4).
De betaling der geneeskundigen was niet schitterend. De gewone
chirurgijns bij de compagnieën stonden in betaling gelijk met tamboers,
schrijvers en provoosten. Ook voor de leger-chirurgijns en doctoren
mocht de belooning zeer matig heeten. In 1634 werd Cornelius Sinapius
(1) Zio ook Deel I bladzijde 26 on Aanteekening N°. 8.
(2) Res. S. G. 7, 10, 21 September, 10 October 1633.
(3) Res. R. v. St. 19 November 1635.
(4) Res. R v. St. 25—30 Augustus, 1 7, 15 September 1636.