het Kanaal en op de Ylaamsche kusten een bemanning kregen van 600 musketiers, later met 250 versterkt (1). De West-Indische compagnie eischte aanzienlijke inspanning van krachten. Ten einde het ontworpen „groot exploict"de verovering van de Spaansche zilvervloot, te doen gelukken, ondersteunden de Staten- Generaal de Compagnie met 4000 man voor één jaar, met 1200 man voor 9 maandenen rustten 27 schepen uit met 800 stukken en 400 matrozen onder bepaling, dat de Staat de kosten zou dragen, wanneer het „exploict" niet gunstig verliep. De Staten-Generaal hechtten hunne goedkeuring aan de benoemingen van Pieter Pietersz. Heyn tot generaal, van Hendrik Cornelisz. Lonck tot admiraal (2). In November 1628 kwam de „blijde tijdinge vande veroveringe vande vloot van Nova Hispania"; het geschut moest in alle frontier-plaatsen gelost worden om den vijand „teickenen van blijschap te vertonen", de veroverde vlaggen kregen een plaats in de groote zaal van het hof. Piet Heyn en Lonck werden ver eerd met een gouden keten en een medaille, vervaardigd uit buitgemaakt goud (3). Op het grondgebied van de Republiek vielen in 162S geen krijgsver richtingen voor. De Spanjaarden betaalden de muitende soldaten te Breda en den aanleg van het fort bij Santvliet door heffing van extra-contri- butiën op het platte land van Brabant, waardoor ook de Republiek zich genoopt zag aldaar extra heffingen te verrichten. De vijand nam 40 polderwerkers van Steenbergen gevangen om ze te eigen nutte te bezigen, waarop de gouverneur van Bergen-op-Zoom last ontving om er 40 van den vijand „bij den cop te crijgen" (4). Zoo dekte de eene ongerechtigheid de andere. Even ergerlijk ging 't toe op de grenzen, waar sommige bevelhebbersvooral kapitein Dirk Mulert commandant te Gennep, allerlei ongeoorloofde handelingen pleegden, waartegen Bran denburg en Keulen klachten indienden (5). Na indiening van de oorlogsbegrooting voor 1629 beproefde men nog maals om de langdurige afwezigheid der buitenlandsche officieren te reglementeeren door de bepaling, dat de zeer verzwakte compagnieën tegen Maart voltallig moesten zijn (6). Bij de jaar verwisseling waren alle 24 (1) Res. S. G. 19 October, IC December 1628. Zie voorts Hoofdstuk III. (2) Res. S. G. 28 Februari, 27, 28 en 81 Maart, 13 April 1628. (3) Res. S. G. 16 November 1628, 12, 13, 15—17, 20 en 23 Januari, 17 Maart 1629. (4) Res. S. G. 19 Augustus, 4 September, 29 December 1628, 13 Januari 1629. In April 1629 eischten de Spanjaarden van de dorpen en kerspelen van Zutphen de sinds 1621 niet opgebrachte zoogenaamde fortificatie-penningenonder bedreiging van geweld. De Republiek beantwoordde zulks met executie, althans bedreiging, in Brabant en Opper-Gelder (Res. S. G. 10, 14 en 15 April, 31 Mei). Het heffen van contributie hield woldra op door de aanwezigheid der wederzjjdsche legers (Res. S. G. 3 Augustus 1629). (5) Res. S. G. 5 Mei 1626, 27 Maart, 6 April, 8, 15 en 24 Juni; Res. R. v. St. 11—14, 23 en 29 December 1628. (6) Res. S. G. 30 October, 15, 23, 27 en 30 December; Res. R. v. St. 29 December 1628.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 44