Frederik Hendrik bevond zich den 25sten April te Arnhem. De
schepen met het voetvolk kwamen bij gebrek aan lijnen en trekpaarden
niet op tijd ter bestemde plaatse, zoodat pas drie dagen later kon worden
afgemarcheerd: de infanterie uit IJsseloord en Arnhem te voet, die uit
Schenkenschans per schip naar Nijmegen. De troepen bivakkeerden
s nachts op de Mookerheide. Terwijl de luitenant-generaal Thomas van
Stakenbroeck met 40 vanen ruiterij vooruitging om de toegangen van
sHertogenbosch te bezetten, trok de infanterie „metten creeck van den
„dach" over de brug te Grave en legerde den volgenden nacht tusschen
Yelp en Beek. De kolonel Pijnssen bleef met eenige compagnieën op
Schenkenschans achter. De vijand kwam onder graaf Hendrik van den
Berg te Gelder (1).
De Staatsche legermacht 244 compagnieën te voet, rond 24000 man
en 4000 ruiters ingedeeld in 15 regimenten trok den 30sten April
naar Heeswijk, den volgenden dag naar Vucht en 's Hertogenbosch (2).
Gouverneur van 's Hertogenbosch en bijbehoorende forten was nog
altijd de bij de overgave in 1579 aldaar opgetreden Anthonie Schetz,
baron van Grobbendonck. Hij beschikte over 4 compagnieën te paard
en 18 te voet, tusschen de 2 en 3000 man, meest Walen en Duitschers
weldra vermeerderd met 500 soldaten uit Breda.
Do uitgestrekte moerassen en het verdronken land om de veste vorderden
een circumvallatie-linie van elf uren gaans. De voornaamste toegangen
leidden naar de Yuchter- en de Hinthammer-poortenwaarvan de eerste
beschermd werd door de forten St. Isabella en St. Anthonie. De prins
vestigde zich te Vucht (3), graaf Ernst Casimir te Hintham; .Tottan
Wolfert van Biiederode te Dongen, graaf Willem van Nassau te
Orten, graaf Johan Albrecht van Solms te Engelen, Willem Pijnssen
te Deuteren. Zoowel de leiding van het beleg als de verdediging
verdienen grooten lof. Hoewel men te Brussel vijf tegen één weddedat
de prins binnen het loopende jaar dood of krijgsgevangen zou zijn (4),
voerde hij het beleg met kracht en bekwaamheid zonder zich te be
kommeren omtrent hetgeen buiten zijne liniën voorviel; met het volste
recht kwam hem vooral hier den eeretitel van „Stedendwinger" toe.
Een beschrijving van het beleg behoort geenszins tot ons onderwerp, wel
27
(1) S. G. Lias loopende 1629 dd. 28 April. Na het vervoer werden 500 schepen afgedankt.
Zie Aanteejcening N°. 7.
(2) Afschriften van do oorspronkelijke marschordèrsaanwezig in het „Staatsarchiv" te
Wiesbaden (M. 676) zijn opgenomen in Aantoekening N°. 8. Zie Plaat N°. 7 der voorstol
lingen „Beleg van 's Hertogenbosch".
(8) In het hoofdkwartier te Vucht heersehte vooral in 't begin gebrek aan levensmid
delen omdat het brood uit Emmerik moest komen en de terreingesteldheid den aanvoer
voor de zoetelaars moeilijk maakte. (S. G. Lias loopende 1629 dd. 1, 3 en 6 Mei). Den
vijand bemoeilijkte men het onderhoud door verbod van allo vervoer tusschen Maas en
Schelde ook van uitvoer van paarden (Res. S. G. 4—6 Juni).
(4) Res. S. G. 28 Mei 1029.