44
die den 17den Juni 1630 uitliepen op een tractaattot onderlrngen steun,
waarbij Frankrijk zich verbond tot eene jaarlijksche subsidie van één
millioen gedurende zeven jaren, mits de Republiek geen wapenstilstand
met Spanje sloot (1). Frankrijk en enkele Italiaansche staten, o. a. Ve
netië, waren in oorlog met Oostenrijk en Savoye over de erfopvolging in
Mantua en Montferrat. Hoewel Richelieu nagenoeg geheel Savoye be
zette, kon hij het verlies van Mantua (18 Juli 1630) niet beletten (2).
De langjarige onderhandelingen over vernieuwing van het verdrag vielen
deels toe te schrijven aan de regeering der machtige koopstad Amsterdam,
die, sterk remonstrantsch-gezindbinnen de eigen muren meesteres wilde
blijven tegenover de gereformeerde of contra-remonstrantsche predi
kanten, die steun zochten bij de Staten-Generaal.
Dezelfde redenen hielden de toebereidselen voor den veldtocht slepende.
De provinciën waren aangeschreven om in Maart hare quoten tot de
legerlasten af te dragen, met verzekering dat deze gelden „nergens
„anders toe gediverteert off geemployeert" zouden worden (3). Doch alle
handelingen in Holland hingen af van Amsterdam; de andere gewesten
verleenden hunne consenten en voldeden pas aan hunne geldelijke ver
plichtingen, wanneer Holland was voorgegaan. Geruchten dat de
troepen des keizers en der liga in den aanstaanden zomer „deser landen
„gesamender hant op t' lijff" zouden vallen, gaven den Staten-Generaal
aanleiding tot bevelen om tegen 1 Maart alle compagnieën voltallig te
makendie van anno 1628 van 100 op 200 hoofden te brengen. Doch de
toestemming van Holland om 6000 waardgelders in dienst te stellen bleef
achterwege, hetgeen beteekende, dat in 1630 geen veldtocht zou plaats
hebben; de waardgelders toch moesten dienen om de voor het veldleger
bestemde soldaten tijdelijk in de garnizoenen te vervangen (4). Hol
land en Zeeland drongen sterk aan om een einde te maken aan de
onvoldoende bezetting der Vlaamsche kusten, handel en visscherij te
vrijwaren tegen de gewelddaden des vijands. Holland verklaarde geen
penning meer te zullen offeren tot onderhoud der grens-garnizoenen
indien de andere provinciën hare bijdragen voor de zee-zaken niet vol-
(1) Res. S. G. 23 Juni 1630. Daarvan werden al dadelijk 50.000 livres afgetrokken voor
extra bolooningen aan de hoofdofficieren der rogimenten Fransclien in Staatschen dienst.
(Archief S. G. N°. 8302 en 8306).
(2) Frankrijk sloot 13 October te Regensburg vredo met don keizer. Zie Aantcekouing
N°. 15 over do Venetiaansche werving.
(3) Res. R. v. St. 9 Februari 1630.
(1) Res. S. G. 14, 21 en 27 Januari, 12 Februari, 4 en 25 Maart, 25 en 26 April, 16 Mei,
4 en 5 Juni; Res. H. 7, 8, 12, 13 en 25 Maart. Op de vraag van Utrecht, of contanten
beschikbaar waren voor loopgeld ad jb 5 per hoofd en voor 3 stuivers daags soldij tot den
dag der monsteringmoest do Raad van State het antwoord schuldig blijven. De compag
nieën van anno 1628 waren dan ook einde Mei nog niet op 200 hoofden gebracht (Res.
S. G. 25 Februari, 3 April, 24 Mei 1630).