deden (i). De eigenmachtige handelingen der bondgenooten baarden groote
zorgen aan den Eaad van State en verbitterden allen, die zoo lang
op het hun rechtmatig toekomende moesten wachten. Betreffende
een voorstel van genoemden Raad omtrent de „ordre waernae de ge
linieerde provinciën int stuck vande consenten voortaen haer sullen
„hebben te reguleren" verklaarde Holland „daerinne niet te cunnen
„treden" (2). Verbetering in het financieel beheer bleef derhalve achter
wege.
Hieronder leden vooral de in de landen van Gulik, Cleve en Berg
onder graaf Willem van Nassau ingekwartierde korpsen, welke na den
winter moesten worden afgedankt, mits alvorens te zijn betaald (3).
Als gevolg van het op 31 Juli 1629 gesloten Haagsche accoord (4)
brachten de contribution niet voldoende op om in het onderhoud dei-
troepen te voorzienbovendien konden ze slechts met dwang worden
opgehaald; zoodat de Republiek wel aangewezen was om voor geld te
zorgen. De vraag, waarom de slecht bezoldigde, ontevreden troepen niet
reeds sinds lang uit Duitschland verdreven waren, vindt beantwoording
in de behendige staatkunde der Republiek, die ijverzucht tusschen de
verschillende partijen gaande hield zonder de kans op krijgsbedrijven
uit te sluiten.
Graaf Willem zond den kapitein Johan Hessels naar 's Gravenhage
ten einde geld en verlof te bekomen tot oprichting van een met vuur
roers gewapend regiment om de contribution op te halen, toezending
van geschut en volmacht te bewerken om de ruiterij en eenige vuur
roers uit Nijmegen, Arnhem, Deventer, Zutphen en Emmerik te ont
bieden en ze „tot een entreprinse te gebruycken". Van de oprichting
van het regiment kwam niets, de volmacht werd geweigerd; immers
als de graaf een „entreprinse" op 't oog had, dan zou de samenstelling
van een veldleger noodzakelijk kunnen blijken en Holland op zijn wei
gering van waardgelders moeten terugkomen. De Staten-Generaal be
paalden dat geld zou worden voorgeschoten; doch Holland wilde niet
helpen; in afwachting moesten de soldaten zich tevreden stellen met
een pond brood en een kan bier daags, de officieren met „montcosten
„nae de gelegentheyt van de buysweerden daerby sy gelogeert waren" (4).
Behalve voor de soldij ontbrak geld voor hoog noodige verbetering der
4o
(1) Res. S. G. 5, 6 on 9 Maart 1630. Ingevolge Res. S. G. 23 Juli moesten 35 schepen van
oorlog, 5 jachten en 5 fregatten op de Vlaamscho kusten en in het Kanaal kruisen; doch de
admiraliteiten onttrokken deze vaartuigen aan hunne bestemming door ze te bezigen tot
convooi van handelsschepen; welk euvel zich in volgende jaren herhaalde.
(2) Res. S. G. 15 en 25 Maart 1G30.
(3) Zjj bestonden uit 47 compagnieën infanterie onder de kolonels Johan van Loo Holger
Rosencrantz en Thomas Ferentz, benovens 4 compagnieën te paard van de ritmeesters
Bayociie van der Wengen, Hendrik Willem van Gevenich TIarst en Mout.
(4) Res. S. G. 3, 10, 25 en 29 Januari, 12 en 27 Februari; Res. R. v. St. 7 Januari,
7 Maart 1630.