Vestingwerken van Ruhrort, Burik en Duisburg, zoodat graaf Willem den kolonel Ferentz naar 's Gravenhage zond om krachtig aan te dringen op verstrekking van gelden, opdat de ingekwartierde troepen „niet en „comen te vervallen tot eenige disperatie en yetwes perpetieren t' gene „d'ofïiciers niet en souden cunnen beletten" (1). De provinciën beloofden te zullen betalen, maar deden zulks slechts met horten en stooten, zoodat voortdurend een tekort bleef bestaan; het plegen van „excessen, „exorbitante disordren", zelfs van „onmenschelicke wreetheden" teElber- feld door de soldaten viel te betreuren maar niet te verwonderen (2). Men kon niet tot afdanking overgaandoch beloofdemet het 'oog op een mogelijken veldtocht, alle compagnieën tot 200 hoofden te vermeerderen en aanvangende met 20 Mei nog voor drie heeremaanden aan te houden. De ritmeester Antoni Mault kwam met een geheel vendel van 'svijands zijde over, zonder vooruitzicht om voor goed in 's lands dienst te blijven; Eppo van Gockinga mocht een nieuwe compagnie van 200 man lichten terwijl graaf Willem een compagnie vuurroers oprichtte, die later in dienst der Generaliteit overging, waartegen Holland zich echter verzette (3). Tegenover deze uitbreiding in getalsterkte vermeerderden noch de in komsten der contributiënnoch de bijdragen der provinciënwel de ongeregeldheden „tot disreputatie ende ondienst van desen Staet". Tilly kreeg op zijne klachten ten antwoord, dat in de „onbehoorlicheden van „het crychsvolk ende de profaneringen der kercken soo veel doenlijck „sal versien worden"; Luik, meer op de hand der Republiek dan van Spanje, kreeg vergunning om de soldaten ter plaatse te berechten en te straffen, waar zij ongeregeldheden pleegden (4). De drie heeremaanden verliepen onder voortdurend gebrek aan geld, munitie en vivres (5). Eindelijk werden de troepen gereduceerd tot 6000 man, 49 compagnieën te voet2 te paardzij zouden betaald worden na eene op 2 November te houden wapenschouwing, terwijl de bereikte sterkte niet mocht worden overschreden (6). 46 (1) Ros. S. G. 12, 14, 16 en 25 Maart 1630. Duisburg, standplaats van graaf Willem, was voor de ingekwartierdon „op den nootval hunne eenige retraïcte". (2) Res. S. G. 20 en 27 Januari, 26 en 30 Maart, 6, 18 en 19 April; Res. R. v. St. 2, 5 en 19 April. Het garnizoen van Bourtange stroopte tot voor de poorten van Bremen (Res. S. G. 12 en 15 Januari 1630). (3) Res. S. G. 1619 en 20 Februari23 April21 MeiRes. R. v. St. 28 April. Voor loopgeld werd 4 a 5 betaald. B(j de gehouden monstering op 6 en 7 Juni bleek de sterkte te bedragen 6000 man infanterie en 300 ruiters (Ros. S. G. 29 Juni 1630). (4) Res. S. G. 24, 28 en 31 Mei, 19, 27 en 29 Juni, 6 en 17 Juli; Res. R. v. St. 28, 30 en 31 Mei, 17, 19 en 21 Juni. De ruiters van ritmeester Mout stroopten tot Pyrmont (Res. S. G. 7, 8 en 15 October 1630). (5) Aan graaf Willem van Nassau, die te 's Gravenhage do belangen zijner troepen kwam bepleitenwerden toegekend 100 ter maandgedurende den tijd dat h(j in 1629 te volde was geweest (Res. S. G. 26 Juli 1630). (6) Res. S. G. 19 en 23 Juli23 October4 November 1630. De vanen van de ritmeesters Horst en Mout werden afgedankt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 66