De paltsgraaf Wolfgang Willem bevond zich van half Juli tot einde Augustus te 'sGravenhage om onder leiding der Sta ten-Generaal met de Brandenburgsche afgevaardigden over eene nadere verdeeling der erf landen te beraadslagenhet vertrek der ingekwartierde troepen aldaar te bewerken en de vredes-vooruitzichten met Spanje te bevorderen (1). Eene nadere verdeeling kwam tot stand. De Staten Generaal verleenden goedkeuring tot het verlaten der erflanden door „aldersijts crychsvolck" d. i. van de Republiek en van Spanjewaaraan ook de keizer en de liga zich zouden houden, met bepaling dat de uittocht hunner troepen op 1 Februari 1631 zou geschieden. Friesland en Groningen verklaarden zich tegen het besluit, vreezende dat dientengevolge de Duitsche krijgs- scharen naar Oost-Friesland zouden gelokt worden (2). De liga wilde in de tegemoetkomende houding van de Staten-Generaal geneigdheid tot bestand of vrede met Spanje zien, waartoe zij hare bemiddeling aanbood. Inderdaad was het der Republiek alleen te doen om een openbaren oorlog tegen den keizer en de liga te vermijden (3), waarom zij dan ook geen deelnam aan den oorlog in Duitschland aan de zijde van Gustaaf Adolf van Zweden. De kans op vrede met Spanje bleef niet uitgesloten; 't kwam echter niet tot samenstelling van een veldleger, waarop prins Frederik Hendrik voortdurend had aange drongen, met de opmerking, dat alleen hij, die ter krijg is toegerust, kan rekenen op gunstige vredesvoorwaarden: „sub clypeo melius succede re pacis negotium" (4). Prins Frederik Hendrik had nog in Juni voorgesteld om een leger te velde te brengen; in geval van weigering, onthield hij zich van alle verantwoordelijkheid voor de gevolgen (5). Hiertoe bestond alle redenaangezien zich troepen van den keizer en de liga in de Guliksche erflanden vertoonden, waar zij door de Spanjaarden verlaten plaatsen bezetten; ook verspreidden zich geruchten, dat zij een inval in de Republiek op het oog hadden, althans om de ingekwartierde troepen te verjagen „tot groot disreputatie ende ondienst van desen Staet, oock „totale ruijne van veele religionsverwanten". De Staten-Generaal zonden eonige compagnieën naar boven de Wesel gelegen garnizoenen, lieten te Emmerik en in de frontierplaatsen monsteren, maar gaven aan graaf Willem van Nassau en Walraven van Gent bevel om uitsluitend 47 (1) Res. S. G. 6, 16 en 17 Juli, 30 Augustus 1630. (2) Res. S. G. 17182227 en 28 December 1630. (3) Res. S. G. 24 September 1630. (4) De vrede wordt het meest bevorderd door het schild (Res. H. 28 November 1630). (5) Res. S. G. 22 Juni 1630. De prins achtte de betaling van achterstallige soldijen en postenalvorens een veldleger samen te stellengebiedend noodzakelijk (Res. S. G. 20 April).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 67