50 kiezen residentie; eindelijk werden de nog te innen contributiën geregeld. Op den 31sten Maart had de ontruiming plaats (1). Het weder op oorlogssterkte brengen der compagnieën, waarbij de 50 van anno 1628, ontmoette aanvankelijk tegenstand bij Holland en Frieslandten slotte hechtten alle provinciën daaraan hunne goedkeuring, mede aan het in dienst houden der troepen onder graaf Willem van Nassau, in plaats van waardgeldersterwijl Friesland voor de in het vorige jaar eigenmachtig afgedankte compagnieën acht nieuwe zou lichten; alles met ingang van half April. Ook zou men beter zorgen voor de be stemming der oorlogsschepen op de Ylaamsche kusten en in de Noord zee, mede voor de betaling der door sommige provinciën „gedifflcul- teerde" compagnieën (2). Toch bleef alles wat met betaling in verband stond even treurig als voorheen. Hoewel men in 1630 geen leger te velde had bijeengebracht moesten nog 986.751: betaald worden aan het personeel der artillerie, voor scheeps- en wagenvrachten, benevens een aanzienlijk voorschot door Holland aan munitie en vivres, voor 's Her togenbosch enz.de brugmeester en de pontgasten hadden nog S0.000 de extra-ordinaris kannonniers bijna S.000 te vorderen, alvorens zij weder te velde wilden trekken (3). Wel trad men streng op tegen andere misbruiken. Bij de compagnie van graaf Filips Theodoor van Waldeck werden drie mannen wegens passévolanterij gestraft .met geeseling, ge volgd door een jaar op de galeien (4); ongeregeldheden door soldaten gepleegd op neutralen bodem, onder voorwendsel van verkenning of afbreuk te doen aan den vijand, trachtte men door uitvaardiging van plakkaten te voorkomen (5). Gelukkig beloofde Frankrijk een millioen subsidie af te dragenwaar van reeds 300.000 ontvangen waren. Prins Frederik Hendrik ont ving den 8sten April machtiging om tot de samenstelling van het veldleger over te gaan. Hiertoe zouden behooren gedurende vier maanden van 42 dagen twee nieuwe regimenten infanterie: het eene onder baron Wal raven van Gent, die tevens chef bleef van zijn Keur-Brandenburgsch (1) Res. S. G. 4, 6 en 1G Januari, 5, 6 en 27 Februari, 15 Maart, 10 April; Res. H. G Maart 1631. De Noord-Nederlandsehe commissie bestond uit de kapiteins Ahent yan Haer- solte en Johan Huygens. Den keurvorst werd verzocht om geen residentie te kiezen zonder voorafgaand overleg met de Staten-Generaal (Res. S. G. 7 April). (2) Res. S. G. 13 en 20 Januari, 1 en 29 Maart; Res. R. v. St. 29 en 31 Maart; Res. H. 29 Maart en 8 April 1G31. Zie Aanteekening N°. 17. (3) Res. S. G. 7 en 13 Maart, 2 en 5 April, 1 Mei 1631. (4) Res. R. v. St. 29 en 31 Maart ,4,7, 10 en 17 April14 en 22 Juli 1631. (5) Ros. S. G. 2-5 en 26 April 1631. G. P. B. II 112 dd. 15 November 1631, dienende tot vervanging der plakkaten van 7 September 1628 (G. P. B. II 130) en 6 April 1629 (item II 112). G. P. B. II 183 dd. 7 Mei 1631 „Placaet „raeckende alle Leger-personen" (gedrag regels op marsch, in legerplaatsen, enz.). G. P. B II 358 dd. 7 Mei 1631 „Ordre voor den provoost-generael van den leger", aanvulling van het plakkaat van 16 Augustus 1621, nader gewijzigd bij de plakkaten van 7 Mei 1632 en 1 Juli 1637 betreffende de emolumenten van den provoost-generaalwaartoe behoorde het zet- of staangeld van de zoetelaars.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 70