62
Maastricht, naderde de vijandelijke infanterie met geschut en gevolgd door de
cavalerie, het kwartier van Brederode op 100 of 150 passen afstand. Het beleg
kenmerkte zich vooral door den mijn-oorlog. Ziektenen andere oorzaken
verzwakten en verminderden het Staatsche leger zoodanigdat bijzondere
maatregelen moesten getroffen worden om het weder op voldoende sterkte te
brengen, vooral toen men beducht wasvoorde komst van Pappenheim (1).
Een beroep op Frankrijk om hulp van het legerkorps onder den maarschalk
Antoine Coeppier, markies van Effiat, bleef zonder gevolg (2). De
Staten Generaal gaven den Prins in overweging om met de 40 compag
nieën, die door de waardgelders waren vrij gekomen, een „camp volant"
of klein leger tegen Pappenheim te formeeren; zij verzamelden te Nij
megen en kwamen onder bevel van den kolonel Otto van Gent van
Dieden, later van graaf Willem van Nassau, die echter spoedig
(23 Juli) met 30 compagnieën het leger vóór Maastricht versterkte (3).
Bovendien gaf prins Frederik Hendrik commissies uit voor een belang
rijke buitenlandsche werving; de Fransche en de Britsche regimenten zouden
worden aangevuld en de provinciën moesten hare burgers (schutterijen)
of „sooveel vuytschots in plaats van dien" rnarschvaardig maken;
deze maatregelen kwamen pas na den val van Maastricht in werking (4).
Nauwlijks had men vernomen dat de aartsbisschop-keurvorst van Keulen
moeite deed om Pappenheim in dienst van Spanje te krijgen, hetgeen
als schending der neutraliteit gold, of 't bleek, dat deze reeds den
oden Augustus met 12000 man voetvolk en 3000 ruiters plunderende
en roovende over den Rijn was gegaan. Twintig krijgsgevangen Pappen-
heimsche ruiters zond prins Frederik Hendrik zonder rantsoen terug,
omdat hij niet de eerste wilde zijn, die de neutraliteit schond. Pappen
heim beweerde de oproerige Luikenaars te willen straffen, kwam den
9den Augustus bij Sittard, den 12den aan den rechter Maas-oever tegen
over de stelling van Santa-Cruz, met wien hij zich door een schipbrug
in verbinding stelde (5). De Staatsche transporten voor Maastricht waren
slechts veilig tot Grave; verder werd geleide vereischt, hetwelk nog al
eens slaags raakte, zoodat geldzendingen zekerheidshalve door wissel
brieven vervangen werden (6). Pappenheim opende den löden Augustus
de vijandelijkheden met een aanval op het kwartier van graaf Johan
Maurits van Nassau. Een ooggetuige schreef, dat de ruiterij het voet
volk met „bloote rappiers" ten aanval moest drijven en de slachting zeer
groot was; hij zag, dat de „honden van haere dodens corporen niet
„conden geweret worden" (7).
(1) Res. S. G. 8 en 29 Juli 1682.
(2) Res. S. G. 8 Augustus 16-32.
(3) Res. S. G. 10, 19 en 26 Juli 1632.
(4) Ret. S. G. 15, 19, 29 en 30 Juli, 9 en 18 Augustus 1032. Zie Aanteekening N°. 29.
(5) Res. S. G. 19, 20 en 29 Juli, 8 en 9 Augustus 1632.
(6) Res. S. G. 23 Juli, 14 en 17 Augustus, 14 September, 1 October 1632.
(7) Brief in S. G. Lias loopende 1632 dd. 17 AugustusRes. S. G. 27 Augustus.