6? tot storting waarvan de provinciën zich verbonden hadden: 50.0ÖÖ voor de hoog noodige reparatie van 's lands pontenAffuiten en ander materieel, een maand voorschot op de soldij voor de compagnieën van de drie staten van oorlog en twee maanden achterstallige soldij voor de ongerepartieerde compagnieën (1). De trage verstrekking van gelden viel meerendeels te wijten aan vrees der Staten van Holland, alsof uitbreiding der krijgsmacht zou leiden tot vervorming der Republiek in een land mogendheid onder de regeering der prinsen van Oranjeom zulks tegen te gaanwisten zij geen beter middel dan alle aandacht te wijden aan den oorlog ter zee. Het toezicht op de Vlaamsche kusten was uiterst gebrekkig; hoogstens konden de oorlogs schepen de handelsvloot tegen de Duinkerkers beschermenhet bootsvolk kon wegens nijpend geldgebrek nauwlijks van muiten worden weerhouden zoodat Holland de zes bondgenooten bedreigde met „groot manquement „in de saecke te lande", indien zij te kort schoten in hunne geldelijke verplichtingen ten opzichte der zee-zaken (2). Niettemin stelde Holland voor om de survivance en successie van het kapitein-generaalschap over het volk van oorlog te lande op te dragen aan den jongen prins Willem, hetgeen echter op den tegenstand van Friesland en Groningen afstuitte (3). Holland weigerde zijnerzijds het voorstel van GelderlandZeeland Utrecht, Friesland en Overijssel om prins Frederik Hendrik te mach tigen tot benoeming van een veldmaarschalk op 700 ter korte maand. Toch verleende de Prins aan zijn neef graaf Willem van Nassau de acte van veldmaarschalk (4). Prins Frederiic Hendrik kwam den 28sten April te Arnhem om, niettegenstaande de te 's-Gravenhage voorgenomen onderhandelingen tot een verdrag met Frankrijk, den veldtocht met een aanslag op Rijnberk te openen, welke vesting de Spanjaarden in 1601 op de Staatschen hadden veroverd en hun sinds diende als uitgangspunt om Gelderland, Overijssel en Drenthe onder contributie te houden (5). Na ontscheping te Rees verzamelde het leger op den Furstenberg boven Xanten en marcheerde den llden Mei naar de te belegeren vesting; de Prins zond van te voren graaf Willem van Nassau met zes regimenten naar Neder Hemert om aldaar op „des viandts desemen" te letten (6). Alweder deden zich de (1) Res. S. G. 25 Februari, 5, 7, 9, 15 en 18 Maart. In April moesten nog vele posten van het vorige jaar betaald worden (Res. S. G. 18, 14 en 22 April 1638). (2) Res. S. G. 8, 11 en 12 April 1633. (3) Res. H. 21, Rqs. S. G. 22 April 1633. (4) Res. S. G. 23 April, Res. H. 25 en 26 April 1633. Graaf Ernst Casimir had 1200als veldmaarschalk genoten; in 1630 stond hp hiervan 500 af voor zpn zoon Hendrik Casimir, als kolonel van het Hoogduitsche regimentwaarvoor hp bedankt had. In 1632 kwamen dus door het overlijden van Ernst Casimir 700 beschikbaar. (5) Res. S. G. 22, 25 en 20 April; Res. H. 21, 25 en 26 April; S. G. Lias loopende 1683 dd. 2 Mei. Vrijleger te Emmerik (Res. S. G. 27 April). Paarden-posterijzie Aanteelcening N°. 6. (6) S. G. Lias loopende 1633 dd. 9 en 15 Mei.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1918 | | pagina 87