71
van 1633 bereikte niet anders dan liet Staatsche leger door de ban
deloosheid der Zweedsche en Hessische huurlingen in opspraak te brengen
de schuldenlast der Republiek aanmerkelijk te verzwaren, zonder dat
de Vlamingen zich bij graaf Willem van Nassau aansloten of de
Walen zich voor den Prins verklaarden: het gevolg van onvoldoenden
gemeenschapszin tusschen de bondgenootenslechte geld verzorging en
de gebrekkige leger-organisatiewelke voor de minste onderneming
tijdelijke indienstneming van extra-ordinaris personeel en huurbenden
eischte.
Terwijl alle pogingen om de Zuidelijke Nederlanden tot afval van Spanje
te bewegen ijdel blevenstaakten ook de hervatte vredesonderhandelingen
na het overlijden op 1 December van Isabella Claba Eugenia, bij de
gratie Gods infante van Spanjedaarmede verviel van zelve hare mach
tiging aan de Zuid-Nederlandsche afgevaardigden (1). De Zuidelijke Neder
landen vervielen weder aan de kroon van Spanje; de nieuwe landvoogd
Fekdinand infant van Spanjekardinaal van Toledobroeder des konings
kwam voorloopig niet over, zoodat een reeds in 1630 aangewezen
regentschap de regeering aanvaardde. Franqois Thomas van Savoye,
prins van Oarignan, trad op als opperbevelhebber van 's konings leger.
In Duitschland hadden de Zweden en de Evangelische vorsten geen
voorspoed. Hunne vijanden kregen van de Belgen een hulpkorps van
67 compagnieën ruiters en 5 regimenten infanterie, welk voorbeeld de
Republiek niet kon navolgen; ze kon zelfs niet met Frankrijk samen
werken om het hoofd te bieden aan den hertog van Febia, die uit Italië
in aantocht was naar de Zuidelijke Nederlanden, om zijn opmarscli te
stuiten (2). Nauwlijks was het veldleger ontbonden of nieuwe tweespalt
ontspon zich over het aanhouden en afdanken der ongerepartieerde
troepen van graaf Hendrik van den Berg en van de lichting 1632. Holland
wilde slechts het krijgsvolk van de drie staten van oorloghoogstens ook
de 60 compagnieën van anno 1628 aanhouden „funderende het selve op
„d'onvermogentheyt van hare provincie"; tevens omdat de andere ge
westen hunne bijdragen voor de zeezaken achterhielden. Overeenkomstig
de verklaring van den Prins, dat hij bij afdanking van korpsen het land
niet verdedigen, nog minder den oorlog aanvallend voeren konverlangde
hij in elk geval tegen half Maart 1634 over de blijvende compagnieën op
volle sterkte te beschikken. Na lang talmen stemde Holland toe; van
afdanking werd voorloopig niet meer gerept. Dat ook de compagnies
commandanten op het aangewezen tijdstip aanwezig moesten zijn op
straffe van cassatie, vond bij Friesland en Groningen in zooverre tegen
tij Ros. S. G. 22 en 23 November, 8, 10, 17, 20, 21 on 26 December 1633. Z« voerde als
weduwe van aartshertog Albektus van Oostenrijk den titel van infante, niet dien van
aartshertogin.
(2) Ros. S. G. 19 on 22 November, 15 December 1633. Feria overleed kort 11azijn aankomst
in de Zuidelijke Nederlanden mot een betrekkelijk geringe macht,