92
in te gaan. Aangezien de sterkte van het secours werkelijk te gering
was tot verzekering van het behoud der Zuidelijke Nederlanden, gaven
prins Willem en de Raad van State dd. 29 September in overweging
om voor den tijd van vier maanden het leger met 16000 man te ver
sterken, nl. met 4500 paarden, 1500 dragonders en 10000 infanteristen.
De begrooting van kosten bedroeg voor aanritsgeld 852.500
42 dagen soldij 277.000, dus voor 4 heerenmaanden 1.108.000
samen 1.960.500
Ook dit voorstel verwekte grooten tegenstand, voornamelijk bij Am
sterdam (1).
De secrete resolutiën van de Staten-Generaal dd. 30 September
1683 bevatten een opgave van alle sedert den vrede van Nijmegen door
de Franschen in bezit genomen plaatsen in Luxemburg, Bourgondië,
Lotharingen, Limburg, Vlaanderen, Henegouwen en Namen. De ge
allieerden stonden vrijwel machteloos tegenover Lodewijk XIV.
Keizer Leopold had 't nog steeds volhandig met de Turken, op Karel
II van Groot-Brittannië viel niet te rekenen. Aan de Spaansche ver
zekeringen, dat binnen korten tijd in de Zuidelijke Nederlanden een
leger van 40.000 man aanwezig zijn, viel moeilijk geloof te hechten (2).
Terwijl sinds October de gezanten te 's-Gravenhage met Hunne Hoog
Mogenden beraadslaagden, liet de Britsche koning als zijn gevoelen
weten, dat de Fransche troepen weldra de Spaansche Nederlanden
zouden verlaten om de winterkwartieren te betrekken, docb hét land
van Aelst zouden bezet houden, 't Kwam anders uit. Op 2 November
verscheen Humières voor Kortrijk; den 4den gaf de stad zich aan
hem over, drie dagen later de citadel; de bezetting trok af naar Gent.
Vervolgens maakte de maarschalk zich meester van Dixmuiden (10
November). Op 5 November overhandigde d'Avaux aan Hunne Hoog
Mogenden de voorwaarden, volgens welke Frankrijk bereid was van
verdere eischen af te zien; ze behelsden drie gevallen, waarop vóór 31
December door Spanje een keuze moest zijn gedaan.
De Nederlandsche gezant Coenraad van Heemskerck berichtte
uit Madrid, dat Spanje „liever, als te passeren door de arbitrage van
„Engeland, offte vrijwillich van yets considerabels affstant te doen,
„het voor een Oorlogh sal laten opdrayen." Met leedwezen betuigden
Hunne Hoog Mogenden „dat sij moeten sien, dat de oorlogsvlamme
„allbereyts soo sterck in de Spaensche Nederlanden is aangesteecken,
„dat deselve Nederlanden pericul loopen van daerdoor t'eenemael
„te sullen verlooren gaen"'. Voorloopig bleef 't bij de Franschen met
„extorsien", bij de Spanjaarden met „repressalien" (3).
(1) Seer. Res. S.G. 20 Maart, 1—3, 6, 7, 13, 15, 28 September, Res. S.G. 28, 29 September,
8, 11, 15, 19 October, Res. H. 15, 9 September, Res. R. v. St. 29 September, 6, 26 November
1683.
(2) Seer. Res. S.G. 12 October 1683. Zie Aanteekening N° 18.
(3) Seer. Res. S.G. 30 September, 12, 30 October, 1, 27, 28, 31 December, Res. S.G. 5, 13,
15 November, 29 December, R.es. H. 11 November 1683.