94 boven dit bedrag bleef men Holland op de post van ammunitie nog 3.021.058 schuldig. De provincie leende voorts een groote partij ammunitie en wapenen voor het magazijn te Maastricht, zulks op aan vrage van den aldaar teruggekeerden gouverneur, vorst George Frederik van Waldeck. Uit Bommel zond men 10 kanonnen van 24i# ijzer naar Arnhem, 6 gelijke kanonnen en 3 van 12 U naar Schenkenschans. De prins van Oranje beval de samenstelling van een „corps d'armee" onder den luitenant-generaal Montpouillan en den generaal-majoor graaf van Flodrof om in Gelderland als „Vlie gend Leeger" een wakend oog te houden op de handelingen van den keurvorst van Keulen. (1). De door de Staten-Generaal verleende machtiging aan den prins van Oranje om de voor het secours bestemde korpsen aan te wijzen, maakte de gevoeligheid gaande der Staten van Friesland en Groningen die de beschikking over de eigen militie tot hunne souvereiniteits- rechten rekenden. Dien overeenkomstig toonden zij „haer uytterste „misnoegen" en eischten den terugkeer hunner troepen, onder bedrei ging van tot cassatie te zullen overgaan en anderen in dienst te stel len binnen de provincie. Hunne Hoog Mogenden verdedigden den ge nomen maatregel „om voor te comen dat de barriere daer door aen „haer niet inutil en vruchteloos soude mogen werden gemaeckt, niet „met die verder off breder te willen extenderen, als syne Con. Maj1 „van Vranckryck selffs die bij de voorschreve vreede hadde gelaten." Omdat de Franschen tot dusverre buiten de barrière gebleven waren, doch zich thans daarin vertoonden, besloten Hunne Hoog Mogenden „puir en alleen tot maintien en conservatie vande voorschr. barriere „inde voorschr. Spaensche Nederlanden derwaerts te senden het „bewuste secours van acht duysent man" en achtten zij 't bovendien noodzakelijk om „het voorschr. secours te augmenteren ende vermeer deren." Het geheele secours diende slechts voor „een bloote ende „naeckte defentie", want zoo lang de barrière voor de Republiek behouden bleef, viel voor het achterwaarts gelegen staatsgebied geen gevaar te duchten. Overigens mochten de protesteerende provinciën niet vergeten, dat men bij het ontstaan der Unie had vastgesteld „dat „in stuck van defensie en 't geen daer van dependeert, de voorschreve „Republycke moeste werden geconsidereert als een eenieh lichaem, „sonder eenige relatie off onderscheyt tot off tusschen den een off den „anderen." De staten van Groningen beriepen zich op „de becommer- „lijcke constitutie waer in de provincie van Stadt ende Lande by deese „dangereuse conjunctureuse tijden ende saecken sigh tegenwoordich „was bevindende", zoodat zij alle op hunne repartitie staande militie, welke zich elders bevond, „tot conservatie van derselver en gerust- „stellinge der goede gemeente" terug verlangde. Toen dit werd ge ul Res. S.G. 23 Maart, 1 April, Res. R. v. St. 12, 14, 19, 22, 26 April, 21 Juni, 1684. Zie Aanteekening N° 20.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 114