95 weigerd, ontboden de Staten van Groningen hunne militie uit 's-Her- togenbosch, Breda, Maastricht, Sluis en Sas van Gentwie niet terug kwam, zou van af 16 April gehouden worden voor gecasseerd, met be doeling andere militie aan te nemen. De Staten van Friesland volgden ,,tot maintien van t'Regt dat deselven als Aenstellers ende Betaels- „heeren over derselver Soldatesque waren hebbende" het gegeven voor beeld en beriepen zich mede op Holland, waar in 1674 verscheidene korpsen waren afgedankt om nieuwe regimenten Engelsclien en Schot ten aan te nemen, alles buiten medewerking en goedkeuring van de bondgenooten. De eigenzinnige daad gaf aanleiding tot verloop en desertie. Van twee Groningsche compagnieën te Maastricht „in „hoochste miserie, sonder geit, sonder credit en sonder levensmidde len" bleven slechts één luitenant, één kwartiermeester, één korporaal en één ruiter over. Als tegenmaatregelen verbood de Baad van State op 8 Mei aan gouverneurs en commandeurs om verlof te verleenen, met bevel hen, die zich toch verwijderden, voor den krijgsraad te brengen. De gouverneurs van 's-Hertogenbosch, Maastricht en Breda vermaan den de afwezigen „omme sigh binnen den tijt van drie weecken al- „daer weder te sisteren". De kolonel Zobel berichtte uit Maastricht, dat „d'absente officieren van de provintien van Vriesland ende „Stadt Groeningen ende Ommelanden hadden geantwoort ende ge- „claecht, dat sijlieden wel willigh waren te obedieren aen syne ordre „ende liaer int' garnisoen te begeven, alleenlyck dat het arrest „noch continueerde waerdoor sy beleth wierden bij haer com- „pagnien te coomen". Friesland en Groningen hielden vol, dat de officieren de provinciale bevelen hadden te stellen boven die van den Raad van State; zij herinnerden er aan, dat de provinciale com missie voor de kapiteins altijd vooraf ging aan die van den Raad van State en dat gedurende den tachtigjarigen oorlog de regimenten op Friesland nimmer den eed aan de Generaliteit hadden afgelegd, noch commissie van den Raad van State ontvangen, totdat pas in 1653 Friesland toestond om daarin verandering te brengen. Niet Friesland en Groningen zondigden tegen de Unie, veeleer Hunne Hoog Mogenden met hunne machtiging aan den prins van Oranje om, buiten weten en tegen den wil van twee voorname provinciën, meerder secours naar de Spaansche Nederlanden te zenden (1). In den loop van 1682 had het Staatsche leger, ten behoeve van het secours naar de Spaansche Nederlanden, een kleine sterkte-vermeer- dering gekregen: met uitzondering bij eenige bijzondere korpsen, van 22 ruiters per Compagnie cavalerie, van 16 man per Compagnie infan terie, terwijl het 2e regiment dragonders weder was gemonteerd. De nieuwe sterkte bleef tot in 1685 gehandhaafd (2). (1) Seer. Res. S.G. 22 Maart, Res. S.G. 8, 13, 20 April, 15 Mei, 6, 29 Juni, Res. R. v. St. 8, 17, 24 Mei, 2, 4, 12, 26, 27 Juni, 17 Juli, 10, 13, 16 November, Res. Friesl. 23 Mei, S.G. Lias loopende 1684 dd. 15 Juli. (2) Extra-ord8 staten van oorlog, 16821685.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 115