97 stellen, nader op 31 Januari 1684. Kwam men tot overeenstemming dan zou Frankrijk het wapengeweld in de Zuidelijke Nederlanden staken, mits Hunne Hoog Mogenden hunne troepen terugriepen, die zich daar boven de bij tractaten overeengekomen sterkte mochten be vinden; ook mocht het dan niet meer voorkomen, dat Staatsche cava lerie rustig toezag bij plunderingen, zooals onlangs door de Spanjaar den binnen Enghien was geschied. Bij herhaling van dergelijke vijan delijke handelingen zou Frankrijk aan de Republiek den oorlog ver klaren. Doch ook de Hollanders hadden reden tot klachten, vooral over de Duinkerker zeeroovers, waarom Holland bij den prins van Oranje aandrong op versterking der garnizoenen van Brielle en Helle- voetsluis. Overigens wenschte de Republiek niets liever dan keering van alle gewelddaden; ze schonk ten volle goedkeuring aan de pogin gen van den Britschen monarch om Karel II van Spanje over te ha len zijne belangen aan de beide zeemogendheden toe te vertrouwen, en zoodoende den vrede te waarborgen (1). In het laatst van 1683 was door de Republiek aan de „Hooghe Ge- ,,allieerden van den Staet" voorgesteld om tegen 10 Januari te 's-Gra- venhage besprekingen te houden over het sluiten van vrede of van een wapenstilstand, zoo mede indien oorlog niet was te voorkomen over wederzijdsche hulpverleening met de wapenen. De ministers van den keizer, Spanje, Zweden, Saksen-Weimar, en -Gotha, Hessen, de Frankische en Over-Rijnsche kreitsen namen met gedeputeerden van Hunne Hoog Mogenden deel aan dit Haagsche Congres, waaraan men noode Keur-Saksen en Brandenburg zag ontbreken (2). Het Congres deelde aan Karel II van Groot-Brittannië mede, waarop de Duitsche vorsten en Spanje tot vrede dachten te kunnen geraken met Lodewijk XIV. Men hoopte op een wapenstilstand voor zeven of acht jaren, om onderwijl vrede te sluiten, waarbij als grens scheiding een lijn van de Noordzee over Charlemont aan de Maas, verder in de richting naar Thionville (Diedenhofen) aan den Moezel werd gedacht (3). Daar de kans bleef bestaan, dat Frankrijk zich ongenegen zou too- nen om met het Haagsche congres tot overeenstemming te komen, moesten de verbondenen bedacht zijn op middelen voor den oorlog. Het volgende was al verricht of verkeerde in staat van wording: De Republiek zond reeds „een secours van 8000 man effectief, en „niet op het papier als men seyt". In verband met de maatregelen van Spanje en de Duitsche vorsten was ze bereid meer te zenden. Een vloot van 30 a 40 oorlogsschepen was bestemd voor den Oceaan. De Spaansche gezant, Castel Moncayo verwachtte geld en troepen uit Spanje. Waarschijnlijk zou worden gezorgd voor een leger van 30 a (1) Res. S.G. 14 Januari, Res. H. 10, 25 Februari, 18 Maart, 3 Mei 1684. (2) Seer. Res. S.G. 14, 19, 24 Februari, 10, 21 Maart 1684. (3) Seer. Res. S.G. 13, 79, 29 Februari 1684. VI 7

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 117