103
van Bourtange, hetgeen bijzondere veiligheidsmaatregelen van Staat
solie zijde noodzakelijk maakte (1).
De oneenigheden zetten zich ook in volgende jaren voort, naar aan
leiding van aanspraken door de Stenden op verschillende heerlijkheden,
die volgens oude verdragen een bezit waren van Gelderland. Het mocht
door de Staten van dat gewest ter bemiddeling geroepen, niet
gelukken tot een minnelijke schikking te komen en 't geschil gaf aan
leiding tot ingrijpen door keizer Leopold die Oost-Friesland in zijne
keizerlijke bescherming nam. In 1683 verklaarde de keizer de aanspra
ken van Gelderland ongeldig en de heerlijkheden voor keizerlijke leenen;
uit zijn naam zou de bisschop van Munster een eventueele bezetting
tegengaan (2).
Ook andere gebeurtenissen gaven aanleiding tot verstoring van de
goede verstandhouding tusschen de Staten Generaal en den Keizer.
De kolonel Fijo van Heemstra had in Januari 1682 als commandeur
van Emden de burger - kolonels verhinderd ,,van 't doen van de ronde"
waarop de magistraat 's lands militie had „gedifurmeert" en de offi
cieren ,,gegijzelt en bewaart". De St. Gen. zonden vier gedeputeerden
ter onderzoek en de zaak werd geschikt (3). Korten tijd daarop versche
nen keizerlijke soldaten als sauvegarden, die, toen zij nabij Bellingwolde
doch op Oost-Friesch gebied een deserteur wilden oppakken, door
soldaten uit de schans, gekleed in „roodt en witte monteringe" dus van
een Engelsch korps in Staatschen dienst werden aangevallen,
hetgeen den keizer aanleiding gaf om den keurvorst van Brandenburg,
den keurvorst aartsbisschop Maximiliaan Hendrik van Beieren
als vorst-bisschop van Munster en den paltsgraaf van Nieuwburg, de
bescherming van ,,'t gezegde Lant" op te dragen.
Keurvorst Frederik zond toen eenig krijgsvolk. Op 5 November
bezetten de Brandenburgers Greetsyhl; het huis Yredenborgh werd bezet
in Februari 1683, wat den Staten-Generaal aanleiding gaf tot een
protest waarin gewezen werd op het nadeel dat in het huidige tijds
gewricht zou ontstaan door verwijdering tusschen den Keizer en de
Republiek(4).
In de volgende jaren bepaalde zich de invloed van H.H.M. op de
Oost-Friesche Zaken hoofdzakelijk tot de betaling van de oude schul
den door het vorstelijk huis en de Stenden aangegaan.
(1) Res. S.G. 7 April 1674, 18 December 1676, 6 April 1677, 3 Februari, 1 Maart, 3 Mei,
Seer. Res. S.G. 18 Maart, 2 April 1678, Ros. S.G. 27 Juli 1679.
(2) Res. S.G. 20, 24, 30 Juni, 29 Juli, 5, 6 Augustus, 3, 6 October 1681, Seer. res. S.G. 26
Februari, Res. S.G. 1, 2 Maart 1683
(3) Res. S.G. 3, 4, 6, 24 Februari, 14 Maart, 10 April 1682.
(4) Res. S.G. 30 Juni, 9 Juli, 16, 24 November, 2, 5, 7, December 1682, 9 Januari, 5, 6, 9,
12 Februari, 28 Juni 1683.