104
K. STILSTAND VAN WAPENEN. 1684—1688.
Terwijl uitwisseling van ratificatiën der verdragen betreffende het
twintigjarig bestand op zich liet wachten, voerde de gedachte aan ver
mindering der levende strijdkrachten reeds den boventoon. Ingetrok
ken was het besluit van 168'2 nopens de vermeerdering van elke com
pagnie cavalerie met 22-, bij de infanterie met 16 man, waarbij viel op
te merken dat Zeeland slechts met 10 man had versterkt en Groningen
zich van alle versterking had onthouden. Geen der souvereine bondge-
nooten stoorde zich aan de thans vastgestelde sterkte en zij bleven
voortgaan naar willekeur af te danken. Einde 1684 waren, volgens een
rekening van Holland, de provinciën nog bijna 13 millioen ten achter
aan betalingen voor militaire uitgaven. De petitie tot den Staat van
oorlog voor 1685 onthield zich van voorstellen tot verdere verminde
ring van de militie. Holland toonde zich daarover zeer misnoegd en
achtte tot herstel van de financiën vermindering hoogstnoodzakelijk.
Nadat prins Willem op 25 November 1684 in de statenvergadering
van Holland de verklaring had afgelegd, dat „de Zeemagt van den
„Staat was gebragt en geraakt in een soo jammerlijken toestand, dat
„men sig in cas van nood daarvan niet soude kunnen bedienen", bracht
hij op 20 December naar voren dat „in gevalle UEdel Groot Mogenden
„souden verstaan tot verminderinge van Militie te willen koomen, dat
„het dan veel beter was de gansche Militie en al wat op den staat van
„oorlog is gebragt, af te schaffen en te discontinueren; want dewijle de
„lasten in den voorsz. staat van oorlog en vande voorsz. Militie geen
„ander but of oogmerk konnen of immers behooren te hebben dan de
„noodige bescherminge van den Lande, dat men vervolgens de goede
„Ingesetenen van den Staat niet behoort te chargeeren met lasten de-
„welken tot haar bescherminge en defensie dan nog dienen, nog helpen
„konnen; en dat het veel beter is, dat die voorsz. Ingesetenen sien en
„weeten, dat de Regeering niet gesint of niet magtig is haar langer
„protectie en defensie versorgen, als dat men haar soude abuseeren
„met een schijn van protectie, die inderdaad en waarheid aan haar
„geen de minste veiligheid soude kunnen toebrengen sooals
„het droevige jaar van 1672 seer wel heeft geleert den Staat in
„weinige weeken is ontbloot geweest van alle frontieren, en seekerlijk
„te gronde soude sijn gegaan, indien den Almogenden God uit sijne
„grondelooze barmhartigheid niet door visible miraculen het overschot
„hadde gesalveert". (1).
Betreffende de zeemacht luidde het voorstel van gecommitteerden
der Staten-Generaal en van de admiraliteiten, na ingewonnen advies
van Zijn Hoogheid, dat de Republiek een vloot noodig had van 96
schepen van oorlog met de noodige fregatten of „convoiers" (2). Heel
(1) Res. H. 25 November, 20 December, Seer. Res. II. 8 December 1684.
(2) Res. S.G. 18 Januari, Seer. Res. S.G. 16 Februari 1685.