124 en in de Republiek gretig geloof, ook aan het hof van den Prins van Oranje, die gelastte dat in de kapel der Prinses zou worden opgehouden met het lezen der gebeden voor den Prins van Wales. Reeds had Willem III bezoek gehad van Edward Russell en Henry Sidney, die den Prins gepolst zouden hebben omtrent hetgeen van hem in de Engelsche zaken te wachten was. De Prins gaf geen beloften; toen echter op 80 Juni admiraal Arthur Herbert namens invloedrijke personen de uitnoodiging tot een overkomst overbracht is bij Prins Willem het plan daartoe gerijpt. Groot waren de moeilijkheden, verbonden aan den overtocht van een leger naar Engeland. De stadhouder toch moest daartoe niet alleen de noodige voorbereidingen voor zee- en landmacht treffen, maar had met tal van andere factoren te rekenen, waarbij zoo veel mogelijk ge heimhouding moest worden betracht, de medewerking van de veel hoofdige regeering der Republiek verkregen en de gevoeligheid ontzien worden van de Roomsch-Katholieken, zoowel binnen als buiten de grenzen, waarbij nog de moeilijkheden kwamen die men vreesde van Amsterdam en de meer Pranschgezinden te wachten te hebben. Midden September deelde Z.H. aan eenige leden der Staten van Holland zijn voornemens mede. Bij de daaropvolgende beraadslagin gen hield de Raadpensionaris in naam en op speciale order van den Prins, een rede, waarin hij de beweegredenen tot den tocht uiteenzette. Engeland, werd daarin gezegd, verkeerde ten aanzien van den Gods dienst, de vrijheid en het welvaren in een „periculeuse constitutie". Er viel niet aan te twijfelen, dat Jacobus Her naar streefde den Roomsch Katholieken Godsdienst in het rijk in te voeren. Bleef het bewind op dien voet voortgaan dan zou de Republiek te doen krijgen en met Engeland en met Frankrijk, terwijl als de koning met geweld door zijn onderdanen werd verdreven de verhouding met de dan in Engeland te vestigen regeering niet van vriendschappelijken aard zou zijn, daar de Staten Generaal in tijd van nood en gevaar geen bijstand aan het volk van Engeland zouden hebben verleend. De Prins had het voornemen om zoowel uit zijn naam als uit die zijner gemalin „onder Godes „genadigen zegen, de voorschreve Natie, tot conservatie van de „gereformeerde Religie, hare vrij- en gerechtigheden te hulp te comen, „de inbreuken daarop gedaan te herstellen" op dat koning en volk „voortaan in eendracht zouden leven, ten nutte van hun vrienden en „bondgenooten, in 't bijzonder met de Republiek". Zijne Hoogheid erkende niets te kunnen beginnen zonder de krachtige hulp van Hol land. De Edelmogenden toonden zich hiertoe bereid en beloofden bij alle Hoog- en Edelmogenden „krachtige officieën aan te wenden om „in gelijcken zin te besluiten". (1). Nadat orders waren uitgegaan tot het samentrekkenvantroepenopde (1) Seer. Res. H. 29 September 1688.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 144