142
te zullen verminderen. Jarenlang bleven deze en dergelijke geschillen
hangende (1).
Op 24 Maart 1674 leverde de Raad van State een petitie in van
47,5571151/7 voor de hoofdtraktementen van het regiment van
graaf Lodewijk Cheistiaan van Wittgenstein, alsmede voor de
traktementen van 26 kwartiermeesters en 26 provoosten der regimenten
cavalerie en dragonders, van den staat van oorlog,, afgelaten bij inad-
„vertentie". Deze petitie werd dd. 28 Juni gevolgd door eene ad.
23.0491210 tot betaling van afgewezen compagnieën, waarvoor
geen fonds aanwezig was. Na de overdracht in 1672 van de Geldersche,
Utrechtsche en Overijsselsche militie op de vier andere provinciën,
kwam 't uit, dat Friesland 5 compagnieën van het regiment Bamphield
had afgewezen, op grond dat 5 andere, bij verzuim van den staat van
oorlog afgelaten compagnieën, door de provincie waren aangenomen
en betaald. De vorderingen betroffen
voor de 5 compagnieën van Bamphield, de sol
dij, van 30 September 1672 tot 1 Januari 1673 12.415124
voor de compagnie van kapitein Dirk van
Haersolte, tot 1 Januari door Friesland on
betaald gelaten3.44158
voor 2 compagnieën waardgelders van Woerden
en Oudewater, die in 1673 door Zijn Hoogheid
vereenigd waren tot een lands-compagnie en
gegeven aan Frederik de Quadt van Wick-
raidt, heer van Hemert, die van 6 Mei tot 31 De
cember 1673 aan soldij had voorgeschoten 7.1921410
te samen 23.0491210
een bedrag, waarvan de voldoening vele jaren op zich liet wachten (2).
Staten van oorlog voor 1675.
Tijdens het opmaken van den staat van oorlog voor 1675 was voor de
Republiek het gevaar van Fransche overheersching wel is waar gewe
ken, doch niettemin woedde de krijg voort, zoodat de voorzichtigheid
voorschreef „omme te continueren in de lasten van den oorlogh voort
„jegenwoordigh jaer geheven wordende, ende namentlyck het aenhou-
„den van de geheele militie soo te voet als te paert." Na den met
Groot-Brittannië gesloten vrede, veroorloofden de prins van Oranje
en de Raad van State zich om de licentieering voor te stellen van een
groot aantal compagnieën, blijvende 700 compagnieën bij de infanterie
aanwezig (petitie van 30 November 1674) Aangezien de voor de vloot
bestemde 120 compagnieën voorloopig in dienst bleven, bracht men ze
(1) Seer. Res. S.G. 16 Maart, Res .S.G. 11, 15, 18, 25 Mei, Res. R. v. St. 24 Mei 1674. Res.
S.G. 18 Maart 1686.
(2) Res. R. v. St. 24 Maart, 28 Juni, Res. S.G. 28 Maart, 29 Juni 1674, 9, 19 April 1675.