145 voorkwam dan op den vorigen ordinaris staat, doch niet ten getale van 120, op grond van nader te vermelden redenen. Om aan Gelder land en Overijssel zoo mogelijk reden tot klagen te ontnemen, bracht de Eaad de militie van deze provinciën in overeenstemming met de post voor de serviesgelden, waardoor Holland, Zeeland en Friesland eenige compagnieën meer op hare repartitie kregen. De bij den nieuwen staat van oorlog behoorende generale petitie van 18 November bracht in herinnering „dat door 't wijs ende kloeckmoedich beleyt van hooch- „ged. Sijn Hoocheyt een seer aensienlijck ende redoutabel Leger van de „Coningh van Vranckrijck belet is geweest omme uyt te wercken „desselffs desseijnen tot naerdeel van desen Staet ende soo het moge- „lijck was wellicht tot ruine vande Spaensche Nederlanden, ende dat „onder benefitie van dien de Hooghe Geallieerden van desen Staet is „gegeven occasie ende faculteijt omme seer groote advantagies te be- „komen ende gesignaleerde victoiren op den gemeenen vyandt te be rechten, mitsgaders seer aensienlycke Steden te reduceren; dat mede „de wapenen van de Hooghe Geallieerden in Pomeren ende elders met „sonderlycke successen sijn gezegent". De Eaad overwegende „in er- „varinge te sijn gekomen dat eenige provintien eygener auctoriteyt „directelyck jegens het consent bij haer gedragen, hebben goet gevon- „den te onderstaan de compagnien tot hare besoldiginge gerepar- „tieert te reduceren tot een minder getal van coppen", liet de waar schuwing niet achterwege, dat zulks slechts leidde tot ongelijkheid van lasten en tot een bron van onderling wantrouwen. Als een nieu wigheid verschenen op den nieuwen staat van oorlog 200 man ten dienste van de West-Indische Compagnie. Artikel 89 van het op 20 September 1674 vernieuwde octrooi verplichtte de Eepubliek tot bij stand van genoemde sterkte, waarvoor men de kosten vond door re duceering van eenige compagnieën. De Eaad repartieerde die kosten, voorloopig gedurende acht jaren, op Holland ad 2.8001610z/3 en op Groningen ad 83368 per loopende maand. De summa grossa 1.441.16917104/5 ontliep in geringe mate het gezament- lijke bedrag van de beide voorafgaande staten van oorlog (1). De klacht van den Eaad van State over eigendunkelijke cassatie sloeg voornamelijk op de Staten van Friesland, die 2 infanterie-compag- nieën hadden afgewezen en bovendien „tot proffijt ende stijvinge van „hare particuliere financie" de soldij van 9 man bij elke andere compag nie hadden ingehouden. Een der afgewezen compagnieën was verloo- pendie van Johan Herman van Haeren, in garnizoen te Sas van Gent, welke compagnie vreemd genoeg op den staat van oorlog voor kwam ten name van kapitein Boudewijn van Tamminga; de kapitein van Haeren kreeg een benoeming als luitenant bij de compagnie Gar des-Groningen. De Staten van Friesland gaven een verklaring hunner handelingen op grond, dat Holland aangeslagen bleef met het regiment (1) Res. S.G. 19 November 1674, 13 Mei, 13 Juli, Res. R. v. St. 12 November 1675. VI 10

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 165