151 In December 1678 besloten Hunne Hoog Mogenden clen staat van oorlog van 1679 in hoofdzaak naar voormelde, door Holland en Zee land aangenomen beginselen, te doen samenstellen; zij verzochten Zijn Hoogheid „die cassatie en reductie ten spoedichsten te willen in 't „werck stellen ende effectueren". De petitie d.d. 6 Januari 1679 sprak wel van een „vaste, seeckere ende bestendige vrede", doch oordeelde tevens „noch redenen genoech overblijvende om door het aenhouden „van een goet getal van militie het aensien ende de securiteyt van den „Staet te betrachten". Aangezien de provinciën zich weinig aantrokken van de posten voor de fortificatiën, waren deze op den staat van oorlog weggelaten en de benoodigde sommen ad. 500.000 bij 2 afzonderlijke petities dd. 14 Januari en 26 Maart (1) aangevraagd. De summa grossa kwam tot 737,7631611 ter maand. De ingekomen consenten beantwoordden weinig aan de verwachting. De Staten van Gelderland betuigden „hun onmacht als voren"; zij zouden aan hunne verplichtingen wel trachten te voldoen, maar hadden groote zorgen over de Waal, welke meer en meer water tot zich trok, zoodat de dijken verzwaard moesten worden, terwijl de Rijn en de- IJssel „vanjaer tot jaer innavigabeler" werden. Zeeland, Friesland en Groningen gingen voort met het eigenmachtig aanhouden, ontslaan en afwijzen van compagnieën (2). De prins van Oranje en de Raad van State begunstigden sommige ontslagen officieren met levenslang pensioen; hunne aanvrage om ver melding op den Staat van oorlog beantwoordden Hunne Hoog Mogenden echter dat „int voorschrevene versoeck niet can werden getreden". Het aan zoo veel militairen gegeven ontslag was oorzaak, dat de goede inge zetenen ergen last kregen van „vagabonden ende nachtigaelsvogels" (3) De afdanking van 10 compagnieën dragonders, vormende het regi ment van kolonel Christiaam Brandt, kwam niet tot uitvoering. In haar plaats licentieerde men 7 compagnieën te voet, onlangs van Gro ningen op Holland overgebracht (4). Staat van oorlog voor 1680. Blijkens de petitie van 7 December 1679 vertrouwden Zijn Hoogheid en de Raad van State, dat de bondgenooten van verdere reductie zouden afzien „als zijnde naulicx genoegh om de guarnisoenen te „besetten, bij faulte van het welcke het mogelijck beter soude sijn „gansch geen militie te hebben, ende dat bij subite overval de meeste „ongevallen en desastres desen Staet syn overgekomen bij gebreck van „geexperimenteerde officieren ende geoeffende soldaten." Aangezien op de voor fortificatiën aangevraagde 500.000 zeer weinig was ge- (1) Res. H. 26 November, 9, 13 December, Seer. Res. S.G. 15, 31 December 1678, Res. S.G. 7 Januari, Res. R. v. St. 11 Januari, 6 Maart 1679. (2) Res. S.G. 6, 21 Januari, 15, 21 Februari, 3, 4, 30 Maart, 1, 13, 2.6 April 1679. (3) Res. S.G. 1 Maart, 3 Mei, 28 November 1679, 8, 24 Januari 1680. (4) Seer. Res. S..G. 16 Januari, Res. R. v. St. 25 Januari 1679.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 171