153 Gelderland verzocht verandering in repartitie der militie en verhoo ging van de post voor de fortificatiën. Utrecht drong aan op een ver- deeling der militie overeenkomstig elks quote. Friesland kantte zich tegen de posten voor de 200 man van de West-Indische Compagnie en de Zeeuwsche compagnieën in Suriname (1). Friesland en Groningen verlangden bij sommige compagnieën andere namen ingevuld te zien; beide provinciën klaagden over de repartitie van het niet bij de vier compagnieën artillerie ingedeelde personeel. Holland en Friesland op perden bezwaar tegen het voor den gouverneur van Utrecht uitgetrok ken traktement. Holland verzette zich tegen de petitie van 1678 ad 500.000 en de post van 50.000 op den staat van oorlog tot aan schaffing van geschut, zoo mede tegen de petitie van 10 November ad 40.000 voor nieuwe affuiten en ander materieel. De andere bondge- nooten hadden in deze posten wel geconsenteerd, doch onder voorbe houd eener bestemming in de eigen provincie. De tegenkanting van Holland viel gedeeltelijk toe te schrijven aan overbetaling op vele pos ten, waarmede men op den volgenden staat van oorlog rekening had te houden. Aan den anderen kant had Holland belangrijke schulden; de provincie had hare militie tot 21 October 1679 afbetaald, de gardes tot 21 October 1680, doch sedert waren tot 21 October 1681 de achter stallige soldijen tot 5.128.000 opgeloopem (2). De gedeputeerden van Hunne Hoog Mogenden tot de militaire za ken brachten op 30 Januari 1682 rapport uit over de ruim een jaar te voren ontvangen opdracht betreffende de consenten en consideratiën van de provinciën op de generale petitie en staat van oorlog voor 1681. Zij oordeelden dat „de middelen van constrainte tegen de defectueuse „provinciën" zouden worden overgelaten aan het overleg van de bond- genooten. Voorts dat in het vervolg geliquideerd moest worden op alle in elk jaar gedragen consenten, af te sluiten binnen zes maanden na het einde van het jaar, met verdere verplichting om binnen de drie daarop volgende maanden de consenten te voldoen. Als dwangmiddelen tegen de nalatige provinciën werden aanbevolen ahare afgevaardigden te weeren uit de colleges van de generaliteit en hun zitting te weigeren in den Baad van State, de admiraliteits-colleges en de generaliteits- iekenkamer, behoudens het recht van gedeputeerden ter vergadering van de Staten-Generaal; b: de ingezetenen en hunne goederen „arres- „tabel en executabel" te verklaren; c: het onthouden van bescherming voor haar handel en nering en het zooveel mogelijk beletten van het voeren van briefwisseling. „Ende dit alles met dien verstande" dat men tot geen dezer dwangmiddelen zou overgaan, „tensij saecke alvooren „bleecke dat door de provincie van Hollandt (dewelcke presenteert de (1) Zie Aanteekening N° 33. (2) Res. K. v St. 13, 21 November, Res. S.G. 21 November, 31 December, Seer. Res. H 1 r n°f "J, n t?' 18 Januari- 10 Maart, 17, 28 April, 10 Mei, 2.8 Juli, 27 Augustus, 16 October, 10 November, 3 December, Res. 11. v. St. 1 Augustus, Res. H. 11 November 1681.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 173