156
langde van de Staten-Generaal om Zeeland en Groningen ter verant
woording te roepen over het bedrag, waarmede zij zich hadden bevoor
deeld door het nalaten der recruteering in 1682 (1).
Staten van oorlog voor 1684.
De nieuwe begrooting gaf weinig verschil: 782.125189 en
139.249149i/3, samen 921.37513ö1^. De begeleidende pe
titie dd. 15 December 1683 drong bij de bondgenooten aan op een be
slissing over het in dienst nemen van 16000 man, aangevraagd bij peti
tie van den 29sten September te voren, ad 1.960.500. Het voorstel
bad veel tegenstand ontmoet, vooral bij Amsterdam, doch door den in
1684 gesloten wapenstilstand verviel bet van zelf. Bij hun consent
verzetten zich de Staten van Friesland tegen de 200 man voor de West-
Indische Compagnie onder bedreiging „in toecomende een geproportio
neerde getal militie daer tegens te sullen affwijsen"; zij bewilligden
niet in het overgroot getal, op andere provinciën gerepartieerde, ge
reformeerde officieren en verlangden, dat Zeeland, dat slechts 10 man
per compagnie had gerecruteerd, zoo mede Groningen, hetwelk in de
recruteering van 12 December 1681 geheel nalatig was gebleven, bet
zoodoende genoten voordeel in de Generaliteits-kas zouden storten,
klaagden voorts, dat ten onrechte 4 afgewezen compagnieën op de re
partitie der provincie voorkwamen, terwijl andere compagnieën waren
weggelaten. Utrecht wensclite in 't vervolg volgens „de juiste quote"
te worden gerepartieerd, ten einde niet genoodzaakt te wezen tot af
wijzing van te veel toegewezen compagnieën; de provincie vestigde
mede de aandacht op de nalatige recruteering van Zeeland en Gronin
gen. Gelderland betoogde, dat lettende op „den quaden toestand en
„onvermogen der provincie, die van tijt tot tijt meer en meer door
„schadelijcke inundatien, verderff van muijsen en neringhloosheyt is
„toenemende, geene behoorlijcke reflectie wert genomen"; de provin
cie consenteerde in het aanhouden der militie, mits de compagnieën
zorg droegen om de vastgestelde sterkte te behouden; zij verlangde van
de lasten te worden ontheven indien ze door „vyantlycke Trouppes
„mocht geinquieteert worden", de forticatiën binnen de provincie be-
hoorlyk werden opgemaakt, de servies- of logiesgelden „niet nae d'effen
„quote, maer nae proportie vande militie alhier garnisoen houdende"
werden uitgetrokken; zy maakte bezwaar tegen de post van 5000
'sjaars voor Hendrik de Vernes, ridder, meester van de academie
te 's-Gravenhage, zynde „een nieuwicheyt", dat voor Schenkenschans
slechts 10.000 waren uitgetrokken, terwijl het onderhoud en de ri
vier verdediging minstens tweemaal zooveel vorderden; zij verklaar
de zich tegen de posten voor de 200 man van de West-Indische Com-
(1) Res. S.G. 9, 12 December, Res. R. v. St. 9 December, Res. H. 12 December 1682, Res.
S.G. 13, 22, 23 Maart, 9, 27 April, 24 Juli, Res. H. 13 Maart, 7, 24 Juli 1683.