157 pagnie, de 400 man van Amsterdam en even als Friesland en Gro ningen tegen de Zeeuwsche compagnieën in Suriname „terwijl daer toe „van yder compagnie een man wert gecort". Holland stemde reeds op 31 December 1683 toe in de eerste zes maanden van den extra staat, in Juli in den ordinaris staat (1). De Staten van Groningen bewilligden pas in April 1684 in de recru- teering, voorgesteld bij petitie van 12 December 1681, onder voorbe houd dat alle compagnieën op hunne repartitie, wegens „de becommer- „lijcke constitutie, waerin de provincie bij dese dangereuse conjunc ture van tijden en saecken sich jegenwoordich was bevindende" binnen de provincie of in hare frontierscliansen aanwezig moesten blij ven, dienovereenkomstig, dat alle recruten zoo lang in de hoofdstad zouden vertoeven totdat alle compagnieën van elders binnen de pro vincie waren teruggekeerd. Hunne Hoog Mogenden oordeelden te recht, dat dergelijke recruteering „sal comen te veroorsaecken dat den „dienst van het Landt niet naer behooren sal kunnen worden betracht" bovendien „strijdende met de Ordres ende Maximen van den Staet, „daer uyt niet anders als confusie ende disorden staen te volgen". De meeste Groningsche militie bevond zich in de provincie; 10 compag nieën te voet en 4- te paard waren elders (2). Toen in 1684 de wapenstilstand tusschen het Heilige Roomsche Ryk, Spanje en Frankrijk was gesloten, scheen voor de Republiek alle ge vaar geweken en dacht men daar, als van ouds, in de eerste plaats aan vermindering der militie. Holland bewilligde in het voortduren van den extra staat na 1 Juli, doch op zijn langst tot 20 October; op 21 Oc tober moesten 22 ruiters per compagnie cavalerie en 16 man per com pagnie infanterie zijn afgedankt, terwijl het 2e regiment dragonders tot einde des jaars in dienst mocht blijven. De Staten-Generaal namen deze regeling over en machtigden prins Willem, in zijn hoedanigheid van kapitein-generaal, om de reductie tot uitvoering te brengen. Friesland en Groningen teekenden verzet aan, omdat zij den Prins nimmer als ka pitein-generaal hadden erkend, en wenschten de afdoening aan hare gedeputeerden op te dragen. Trots het verzoek van Hunne Hoog Mo genden, dat de „authorisatie aen hoochgemelte Syne Hoogheyt den „thienden deser verleent haer effect moch sorteren, ende alle andere „reductie buyten effect gelaten", waren beide provinciën van hare op vatting niet af te brengen (3). Staat van oorlog voor 1685. De petitie van 7 December 1684 hield rekening met de verminderde sterkte door het ontslag van 22 ruiters of 16 man per compagnie cava- (1) Ros. S.G. IS December, Res. H. 31 December 1683, Res. S.G. 9, 10, 27 Maart, 2, 27 Mei, Res. II. 21, 27 Juli 1684, Zie Aanteekening N° 34. (2) Res. S.G. 4, 15 April, Seer. Res. S.G. 15 Mei 1684. (3) Res. H. 9 September, Res. S.G. 18, 30 September, 6, 10, 16, 18 October, Res. Friesl. 4 October, 13, 17 December 1684, Res. S.G. 20 Januari 1685.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 177