158 lerie of infanterie; het 2e regiment dragonders bleef echter in dienst. De extra staat verviel; de summa grossa beliep 775.524210s/12. Om de gelden te vinden tot monteering der 440 dragonders van het 2e regiment, had de Eaad van State elke der 65 gewone compagnieën cavalerie verminderd met één trompetter en één ruiter, vermeenende dat de Staat beter was gediend met bereden dragonders dan met het aanhouden van bedoelde twee manschappen; bovendien was bij elke der 65 compagnieën nog een tweede ruiter ontslagen om de oprichting van een compagnie gardes du corps voor prins Hendrik Casimir mo gelijk te maken. Voorts was de compagnie gardes du corps van prins Willem III van 160 tot 197 versterkt tegen opheffing van de Zeeuw- sclie compagnie van wijlen den gouverneur van Sluis, Maurits Lode- wijk van Nassau-La Leck. Wegens afloop van den achtjarigen sub sidie-termijn, waren de 200 man voor de West-Indische Compagnie van den staat van oorlog weggelaten om op dien voor 1686 weder te verschijnen (1). Gelderland, Zeeland, Utrecht en Overijssel consenteerden. Amster dam had, onder tegenstemming van ridderschap en edelen, de land macht liever nog meer verminderd gezien ten voordeele van de uit rusting der zeemacht. De Staten van Groningen traden weder eigen machtig op; zij verminderden, ingaande 1 Januari 1685, de compagnie van kolonel Gockinga te Emden tot 48-, de lijf-compagnie van den stadhouder, de compagnieën van majoor Ripperda en van drie kapi teins tot 41-, de overige compagnieën, met uitzondering van de gardes van den stadhouder, tot 48 hoofden; zoo noodig, zouden zij met verdere reductie voortgaan ook ten opzichte hunner cavalerie-compag- nieën „saecke van de uytterste consequentie, directelijck aenloopencle „tegens de fondamente Unie". De Staten van Friesland overschreden evenzeer hunne souvereine rechtentoen in den loop van het jaar de zes regimenten Britten gedurende hun verblijf aan gene zijde van het Kanaal ten laste van koning Jacobus waren gekomen, achtten zij de evenredigheid der quoten verstoord door de voordeelen, verkregen door Gelderland, Holland en Zeeland, op welke provinciën die regimenten gerepartieerd waren; geen geduld willende hebben op een rechtmatige verrekening, stelden zij zich vast schadeloos door het onbetaald laten van 1 sergeant, 1 tamboer, den jongen van den kapitein en 5 soldaten bij elke hunner compagnieën. Terwijl de sterkte der militie ongeveer 40.000 man op papier bedroeg, kon hoogstens gerekend worden op 27000 man infanterie, 3000 ruiters en 400 dragondersal te weinig waren de bondgenooten hun wijze spreuk „concordia res parvae crescunt" indachtig; zij beseften niet, dat de lasten van den oorlog uitsluitend dienden tot bescherming van het land. Tevergeefs ijverde Holland om Zeeland en Groningen te bewegen de wegens niet-recruteering behaalde voordeelen in de kas der generaliteit te storten, en dat alle bondgenoo- (1) Res. S.G. 11 Januari 1685.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 178